De Joodse Begraafplaats in Edam is van 1793 tot 1886 in gebruik geweest. Volgens het Begraafboek zijn er in die periode 110 volwassenen en 113 kinderen begraven. Van de oorspronkelijke inrichting resteert echter weinig, en de paar overgebleven grafstenen staan waarschijnlijk niet allemaal op hun oorspronkelijke plek.
De eigenaar van de begraafplaats is het Nederlandsch Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK). Deze organisatie wil Joodse begraafplaatsen in het perspectief plaatsen van de contemporaine geschiedenis van de Joodse gemeenschap. Vaak zijn begraafplaatsen het enige overgebleven restant van de Joodse bevolkingsgroep. Uit educatief oogpunt vindt het NIK het daarom belangrijk dat mensen zulke plaatselijke markeringen van de geschiedenis kunnen bezoeken. Deze visie past bij het voornemen van de Stichting Joods Verleden Edam en de gemeente Edam om van de begraafplaats een markante plek te maken. Een renovatieplan voorziet hier een plek waar het historische verhaal van de Joodse inwoners van Edam en hun bijdrage aan de Edamse gemeenschap tot uiting zal komen.
Eeuwige grafrust
Voor het renovatieplan wil de architect van De Edamse School zoveel mogelijk originele inrichtingselementen achterhalen. Bijvoorbeeld waar de paden liepen en de ingang was, en of er nog grafstenen onder het maaiveld liggen. Het kennen van paden op een Joodse begraafplaats is belangrijk, zodat er niet over de graven heen gelopen wordt. In het Jodendom is een begraafplaats immers een heilige plaats, gelijk aan een synagoge. Voor de mensen die er begraven liggen, is eeuwige rust verzekerd. Een begraafplaats mag daarom op geen enkele manier verstoord worden.
Geofysisch bodemonderzoek biedt in zo’n situatie uitkomst. Het is een non-invasieve methode om informatie te verzamelen over ‘ondergrondse’ resten. RAAP heeft er veel ervaring mee en past verschillende geofysische methoden toe bij archeologisch onderzoek. Op de Edamse begraafplaats kon getest worden in hoeverre begraafplaatsreconstructie met geofysica mogelijk is. Op verzoek van De Edamse School en de Stichting Joods Verleden Edam deed RAAP daarom in juli 2019 en in samenwerking met de politie pro deo een geofysisch veldonderzoek. Voor de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS) van de Landelijke Eenheid van de politie was het onderzoek een mooie gelegenheid om nieuwe apparatuur te testen voordat het in forensische zaken wordt ingezet. Ook de begraafplaatsenconsul-beheerder was bij het onderzoek aanwezig.
Bij de stadspoort
De Joodse begraafplaats ligt tegen en op de oude dijk langs het Oorgat. Voorheen lag de begraafplaats net buiten de Oosterpoort van Edam: een 16e-eeuwse stadspoort die begin 19e eeuw werd afgebroken. Deze poort werd onder andere vlak voor de afbraak geschilderd door de Edammer Herman Krumpelman. Hij schilderde de begraafplaats, die toen al enige decennia in gebruik was, als een afgeschermd gebied met een houten schutting tegen de poort. Een verhoogd deel met een balk aan de bovenkant, zou de ingang van de begraafplaats kunnen weergeven. De poort is ook op het kadastrale minuutplan van 1811-1832 aangegeven. Het is bekend dat in 1952, bij het verbreden van de straat aan de zuidzijde, drie meter van de begraafplaats is afgehaald, die er aan de noordkant bijkwam. Met toestemming van de toenmalige rabbijn zijn de graven van die strook verplaatst. De huidige begraafplaats is circa 323 m2.
Begraafplaatsreconstructie met geofysica
Tijdens het veldonderzoek zijn vier geofysische methoden toegepast: de magnetometer- en weerstandsmeteronderzoeken door RAAP en het grondradar- en geleidingsmeteronderzoek door DLOS. In een grid van 14×23 meter zijn meetlijnen in oostwest georiënteerde raaien uitgelegd. Dit diende vooral ter oriëntatie tijdens het lopen van de raaien met de geofysische apparatuur. Met de geleidingsmeter is een grid gelopen dwars hierop, met 0,5 meter tussen de raaien. De hoekpunten van het meetgrid zijn digitaal ingemeten, evenals de locatie van de grafstenen, de gedenksteen, de omvang van de begraafplaats en heg en een ‘verharding’ met baksteenfragmenten op het maaiveld.
Geleidingsmeter en weerstandsmeter
De gecombineerde resultaten van het weerstandsmeter- en geleidingsmeteronderzoek bieden meer zekerheid over de waarnemingen. Ze signaleren namelijk op basis van hetzelfde principe. Raaien ongeveer ter grootte van graven, zijn bij beide methoden zichtbaar. Met enige moeite zijn er zes te onderscheiden, de middelste twee het duidelijkst. De meest noordelijke raai valt buiten de oorspronkelijke begraafplaats. De raaien zijn te onderscheiden als een donkere en lichte vlek boven elkaar (per raai) van 1,9 tot 2,5 meter breed. Het is onduidelijk of er een looppad tussen lag. De geleiding en weerstand worden gemeten op basis van bodemverstoringen en de bijbehorende waterhuishouding en daarmee zijn de grafkuilen in theorie te onderscheiden, maar niet de inhoud van de kuilen. Zo kan een lege kuil er net zo uitzien als een graf met een skelet erin.
Grondradar en magnetometer
Het beeld van de begraafplaats aan de westkant is aanzienlijk minder duidelijk. De grote plek met hogere weerstandswaarden is mogelijk veroorzaakt door verhardingen in de bodem. Het grondradarbeeld (rode cirkel) komt ongeveer daarmee overeen. Niet alleen aan het oppervlak, ook onder de grond lijkt een verharding aanwezig: volgens de grondradardoorsnedes tot 80 à 100 cm -mv. Het reflectiebeeld wijst meer op verspreide baksteenresten en een stuk muur, dan op een solide grafzerk. Wellicht ligt daar nog puin van de afgebroken poort in de bovenste meter grond. De kleine lichte vlekken op het magnetometerbeeld kunnen duiden op metalen kisthengsels of andere begraven metalen, maar ook op bakstenen in de bovengrond.