Uit de studie komt onder meer naar voren dat de kans dat het bodemarchief beschadigd raakt vele malen groter is voor ondiep gelegen vindplaatsen (38% van het totale oppervlak aan rijksmonumententerreinen) en aan het maaiveld zichtbare archeologische resten (55% van het totale oppervlak) dan voor afgedekte en dieper gelegen vindplaatsen (7%). Het risico op onherstelbare aantasting van de twee naar oppervlakte belangrijkste categorieën is het grootst onder akkerland, in heideterreinen en in productiebos: samen bijna 81% van het landgebruik voor rijksmonumenten. De aantasting ontstaat verder vaak sluipenderwijs.
Wanneer de resten als kennisbron op korte termijn verloren dreigen te gaan, wordt gekeken naar beschermingsmaatregelen. Om allerlei redenen is het beter archeologische resten in de bodem te bewaren. Als de mogelijkheden en middelen voor instandhouding echter ontoereikend zijn, is de kennisbron alleen door opgraving te behouden. Gelukkig zijn er allerlei maatregelen denkbaar en ook onderzocht om schade te voorkomen. Deze staan in het NAR-rapport vermeld.
Voor het archeologievriendelijk beheer van agrarische gronden en natuurterreinen zijn bijvoorbeeld alternatieven voor de reguliere agrarische grondbewerking en het vegetatiebeheer. Verder is uitdroging van voorheen waterverzadigde bodems met organische resten door gericht waterbeheer te voorkomen.