met archeoloog
Martin Schabbink
Waar in de put? Onder het voorplein, de hoofdingang van Paleis Het Loo in Apeldoorn. Het voorplein heet in deze kringen Bassecour, het oudste deel van het hoofdgebouw heet Corps-de-Logis.
Waarom? Vanwege de vernieuwing en verbouwing van Paleis Het Loo. Onder het Bassecour komt een nieuwe, verdiepte entree en meer ruimte voor tentoonstellingen. Daarvoor wordt het voorterrein tot tien meter diep uitgegraven. Het paleis zelf is tot halverwege 2021 gesloten, de tuinen en stallen zijn tot en met september geopend.
Wanneer? Eind maart 2018 zijn we begonnen met de opgraving en die duurt zes tot acht weken.
Met wie? We voeren de opgraving uit met gemiddeld vier archeologen in de put. Er werken elke dag twee vrijwilligers mee van de Archeologische Werkgroep Apeldoorn. Maar wij zijn veruit in de minderheid tussen de grote CSM-machines die voor ons uit werken en de machines van de groutankers die weer achter ons aankomen. Ondertussen wordt een deel van een tunnel uit 1912 afgebroken en daarmee is de ‘hel’ compleet. Even geen vrolijk vogelgetwitter en rust zoals dat hier van 1684 tot begin 2018 geklonken heeft.
Welke omvang? Onder het Bassecour komt een kelder van ongeveer 4.000 m2. Binnen de contouren van die damwanden doen wij ons onderzoek. Het ligt ingesloten door de zijvleugels van het paleis. Voorheen was het Bassecour ingericht als entree met vier grasvlakken rondom een fontein. Dat gras wordt straks glas, een soort spiegelvijver bovenop de ondergrondse uitbreiding met de nieuwe entree.
Een van de opgravingsputten
Merovingisch kralensnoer
Hoe gaat het onderzoek? We graven op in twee vlakken. Het eerste vlak ligt tussen direct onder het maaiveld tot ongeveer een halve meter diep. Daarin vinden we resten die gerelateerd zijn aan het paleis, van de eerste bouwfase tot ongeveer vorige week. Ik ben als archeoloog nog nooit zo alert geweest op gele zandbanen met brokken baksteen en pijpenstelen, voorheen aangeduid als recente verstoring. Het Bassecour heeft nooit zoveel aandacht gekregen als de enorme tuinen in de inner-circle van de stadhouders, koningen, Lodewijk Napoleon, de Duitse bezetter en de laatste Oranje bewoners, Prinses Margriet en Pieter van Vollenhoven.
Vondsten? We vinden keramieken waterleidingen, een loden leiding die water van de Veluwse sprengen aanvoerde en de fonteinen hoger liet spuiten dan die van Versailles, een laat 17e-eeuws riool waar tot zeker 1967 gres- en plastic buizen op werden aangesloten, allerlei latere bezinkputten met natuurstenen elementen uit eerdere tuinfasen als deksels, met gele baksteen afgezette bloem- of haagperken, funderingen van een eerste fontein, vleilagen van kruislings aangelegde toegangspaden. Maar ook kuilen met minder koninklijk materiaal, want de zijvleugels waren in eerste instantie stallen en huisvesting voor personeel. We vinden bergen glazen wijnflessen uit de 17e en 18e eeuw en evenveel bergen baardmankruiken, helaas vooral in gebroken toestand.
Bijzondere put? De opgravingsputten zijn hier niet anders dan anders, maar de entourage is wel heel bijzonder. Koning-stadhouder Willem III kocht in de 17e eeuw het van oorsprong 13e-eeuwse kasteel - nu het Oude Loo, verborgen achter bomen en door marechaussee bewaakte hekken - en hij besloot een zomerpaleis of jachtslot met paviljoens en paleistuinen erbij te bouwen. Door zijn huwelijk met Mary Stuart was hij tevens koning van Engeland en een van de belangrijkste vorsten van Europa. Het grappige is dat als je een meter dieper graaft, ons vlak 2, de hele tijdlaag van het paleis wegvalt. Dan zit je zomaar op een gewone plek in een landschap tussen hoge stuwwallen en lager gelegen gebieden waar water voorhanden was.
Oudere vondsten? We vonden direct al veel vondsten en uit verschillende archeologische perioden. Een munt uit de Romeinse tijd (158/159 na Chr.) en drie graven uit de vroege middeleeuwen (rond 600 na Chr.) waarvan twee inhumatiegraven en een crematiegraf. In twee waren kralensnoeren aanwezig en bij twee werden metalen voorwerpen gevonden. Helaas was het geen robuuste krijger met volledige wapenuitrusting. Maar we hebben ook veel oudere resten gevonden. Kringgreppels bijvoorbeeld, restanten van grafheuvels uit de late bronstijd en bewoningssporen uit de midden bronstijd (rond 1500 voor Chr.).
Koninklijke vondst? Die hebben we nog niet echt, het wachten is op het geldbuideltje van Mary Stuart. Ter hoogte van de laatst bewoonde vleugel vonden we in het riool een plastic herenkam. Van Pieter van Vollenhoven? Het was overigens een heel goedkope kam, zo een als mijn vader ook had, dus niet echt koninklijk.
Hoe gaaf? De locatie maakt de opgraving sowieso uniek. Als je dan op een stuk van 10x10 meter twee kringgreppels en drie Merovingisch graven vindt, is dat wel echt genieten. Ook de grote tijdsdiepte, 3.500 jaar geschiedenis op één plek, maakt het bijzonder. En het is de veiligste opgraving ooit gedaan. Je kan na een dag werken gewoon een Merovingisch graf laten liggen voor de volgende dag: er komt niemand op het terrein - zonder pasje dan.
Bekijks? Ja er is veel belangstelling voor de opgraving, ook van landelijke media. Voor het publiek is op het dak van het paleis een plek geregeld, waar ze met een lift kunnen komen. Vandaar kan je de werkzaamheden op het voorplein bekijken. Daar zie je ons in een hoekje werken tussen de enorme machines. In de eindfase van het onderzoek wordt een open dag georganiseerd waarbij we vondsten tentoonstellen.
Verder? Na de opgraving starten we met de uitwerking. Dan proberen we de geschiedeis onder het voorplein te ontrafelen en schrijven we er een rapport over, dat waarschijnlijk het komende najaar klaar zal zijn. Gezien het enorme enthousiasme van Paleis Het Loo verwacht ik wel dat er in de toekomst een presentatie wordt gemaakt van de vondsten en de verhalen die daarbij horen.
Projectleider Martin Schabbink
T 0575-567876 | E m.schabbink@raap.nl
Waar Nederland zucht en klaagt over de steeds toenemende regeldruk, is in de archeologische branche precies het omgekeerde het geval. Sinds de oude ministeriële opgravingsvergunning is verdwenen, is het hek van de dam. Er is in ijltempo een kwaliteitssysteem opgetuigd met een beoordelingsrichtlijn, een kwaliteitsnorm met negen uitvoeringsprotocollen, circa 45 specificaties, controle op een correcte toepassing van dat alles door certificerende instellingen, een beroepsregister met plaats voor ruim 20 typen beroepsbeoefenaren inclusief eisen aan het onderhouden van kennis, toetsing van alle onderzoeksrapportages door de gemeenten, en toezicht door de erfgoedinspectie op de werking van het gehele systeem.
Het lijkt misschien allemaal wel veel, maar de bedrijven ervaren dat helemaal niet zo. Dat komt doordat de concurrentie tussen de bedrijven voor een enorme efficiëntieslag zorgde, waardoor ze per dag niet alleen veel meer meters kunnen opgegraven, maar ook nog eens bergen met geld overhouden.
Toch baart dit zorgen. De directeur van het grootste archeologiebedrijf in Nederland geeft desgevraagd zijn mening over de nieuwe situatie: “Dit is buitengewoon slecht voor de archeologie. Iedereen weet dat bescherming van het archeologisch erfgoed in de bodem het hoogst haalbare is. Onze voorouders hebben het niet voor niets zo diep weggestopt. Dit zogenaamde behoud ‘in situ’ is daarom ook het uitgangspunt van onze nieuwe Erfgoedwet. Nederland mag daar met recht trots op zijn. Maar omdat we nu zoveel tijd en geld over hebben, wordt er weer volop opgegraven, waardoor we in Nederland nog in deze eeuw in een archeologische woestijn komen te leven. Het lijkt wel alsof al die archeologen voordat Laag-Nederland aan de zeespiegelstijging ten prooi is gevallen, al hun gegevens willen veiligstellen. Maar let op: het gevaar komt van twee kanten. Niet alleen wordt er veel te veel opgegraven, zelfs de uitwerkings- en publicatiegraad is door die lage regeldruk heel hoog. En dat is helemaal niet de bedoeling. Tegenwoordig wordt 99% van het onderzoek gepubliceerd, terwijl dat onder het oude systeem van de Monumentenwet 1988, maar 50% was. Onuitgewerkt onderzoek kan namelijk beter op de plank blijven liggen en later worden uitgewerkt. Dan hebben we immers modernere technieken, nieuwe onderzoeksvragen en vast ook veel slimmere archeologen. Want de plicht van het beroepsregister om je kennis te onderhouden, moet vroeg of laat gevolgen hebben.”
Wat is hier aan te doen? De oplossing ligt voor het grijpen. Verhoog de regeldruk, waardoor archeologen weer minder tijd overhouden om zomaar alles op te graven, uit te werken en te publiceren. Dezelfde directeur hierover: “Wat dat betreft zijn we in de branche jaloers op de 5-minutenregistratie uit de zorg.
Ik durf het bijna niet te zeggen, maar wij moeten ons nog behelpen met een dagrapport. Het lijkt wel of we in de prehistorie leven.”
(dit keer geïnspireerd op De Speld)
Baarn is een ‘erfgoedrijke plaats’ te noemen en de gemeente zet zich in om dat cultureel erfgoed te bewaren voor toekomstige generaties. Daarom werkt RAAP nu samen met het Monumenten Advies Bureau uit Nijmegen aan een integrale erfgoedinventarisatie voor Baarn. Hiermee is de gemeente ook prima voorbereid op de Omgevingswet.
Wethouder Erwin Jansma gemeente Baarn
Foto: Menno Ringnalda
De erfgoedinventarisatie maakt het waardevolle culturele erfgoed van Baarn op een nieuwe en toegankelijke manier zichtbaar. In één slag wil de gemeente daarbij haar archeologisch beleid onderbouwen met een eigen archeologische waarden- en verwachtingskaart en tevens het cultuurhistorisch beleid nader gaan vormgeven. Zo wordt de informatievoorziening over Baarns erfgoed helemaal van deze tijd. Als aanzet daartoe heeft de gemeente in 2015 de Ruimtelijke Agenda Baarn met de provincie Utrecht ondertekend.
Wethouder Erwin Jansma, verantwoordelijk voor onder meer ruimtelijke ordening, recreatie & toerisme en welstand/monumenten, licht het toe: “We hebben heel veel monumenten in Baarn. Op dit moment hebben we behoefte aan een actualisatie van onze monumentenlijst. Zo kunnen we onze belangrijkste monumenten op waarde schatten en nóg beter beschermen.” Deze taak voor het gebouwde erfgoed neemt CeesJan Frank van het Monumenten Advies Bureau op zich. Hij doet niet alleen een bureaustudie, maar stapt ook op de fiets om veldwerk te doen en foto’s te maken. Zo brengt hij het gebouwde erfgoed tot 1965, inclusief het wederopbouwerfgoed, in beeld.
Projectleider Luuk Keunen van RAAP werkt ondertussen samen met zijn collega Evert Boshoven aan de archeologische en cultuurhistorische inventarisaties en waarderingen. De gemeente wil haar brede erfgoedbeleid steviger ontwikkelen en met inhoudelijke informatie onderbouwen. Keunen: “Daarmee is de gemeente Baarn beter voorbereid op de invoering van de Omgevingswet in 2021. Aan de Omgevingswet is het digitaal stelsel gekoppeld. Daarin moet een gemeente al haar kaartlagen op een nette manier en digitaal beschikbaar stellen aan de burgers. Een opgave waar gemeenten nog het nodige werk te verzetten hebben. Dit project in Baarn voorziet daar uitstekend in.” Overigens zijn er via een klankbordgroep diverse instanties uit Baarn bij het project betrokken, die hun kennis van de lokale geschiedenis willen delen.
Foto: terrein van Huis Ter Eem, archeologisch rijksmonument
Landgoederen en buitenplaatsen
Baarn ligt op de flank van de Utrechtse Heuvelrug, op de overgang naar het weidse Eemland, aan de rivier de Eem. De plaats ontleent haar karakter voor een belangrijk deel aan de landgoederen en buitenplaatsen op de stuwwal en in de aangrenzende Laagte van Pijnenburg. Zwierige lijnen van buitenplaatsen en vele zichtassen bepalen zelfs tot in de bebouwde kom het karakter van Baarn en de kleinere kern Lage Vuursche. Met Paleis Soestdijk en Kasteel Drakensteyn liggen er twee koninklijke residenties binnen de gemeentegrens, evenals een Koninklijke wachtkamer in het station. Aan de andere kant zijn er ook prehistorische grafheuvels en verbleven er al in de prehistorie mensen in het gebied. Deze bandbreedte aan erfgoed wordt via de archeologische waarde- en verwachtingskaart en cultuurhistorische waardenkaart inzichtelijk gemaakt. Dat gebeurt zowel in kaart, tekst als beeld. Bijzonder waardevol daarbij is dat archeologie en cultuurhistorie gelijktijdig onder handen worden genomen, zodat gegevens van beide disciplines elkaar aanvullen. Luuk Keunen: “Zo is voor de meeste mensen wel duidelijk dat landgoederen een bijzondere betekenis hebben als het gaat om landschap en gebouwd erfgoed. Er zijn echter ook archeologische waarden te verwachten. Daarom wisselen we informatie tussen de archeologische en cultuurhistorische kaarten uit. Al die kennis samen biedt een goede basis om beleid op te baseren.”
Naar verwachting is het project na de zomer van 2018 afgerond. Het eindproduct bestaat uit op perceelsniveau uitgewerkte kaarten, gekoppeld aan een geografisch informatiesysteem (GIS). De erfgoedinventarisatie blijft overigens niet binnen de muren van het gemeentehuis. De gemeente is van plan om de informatie toegankelijk te maken voor de inwoners van Baarn en andere geïnteresseerden. Op welke wijze wordt nog nader bepaald. Publiekskaarten RAAP en Monumenten Advies Bureau (MAB) werken veel samen aan archeologische en cultuurhistorische inventarisaties en waarderingen. Naast dit project voor Baarn zijn er archeologische en/of cultuurhistorische kaarten in de provincie Utrecht gemaakt voor Amersfoort, Leusden, De Bilt, De Ronde Venen, Nieuwegein, Renswoude, Soest, Veenendaal, Vianen en Woudenberg. Ook voor vele gemeenten buiten de provincie Utrecht heeft RAAP dergelijke kaarten opgesteld, deels samen met MAB als partner voor het architectuurhistorisch onderzoek, en ook in een meer publieksvriendelijke versie.
Projectleider Luuk Keunen
T 06-23510466 | E l.keunen@raap.nl
heideveldje De Stulp nabij Lage Vuursche
Paleis Soestdijk, dat momenteel herbestemd wordt
Opgraving Swifterbantnederzetting
In de winter van 2016/2017 is voor het eerst een omvangrijke Swifterbantnederzetting in het Midden-Nederlandse rivierengebied opgegraven. Het onderzoek, uitgevoerd door RAAP en BAAC in opdracht van de gemeente Nieuwegein, leverde een zeer bijzondere vondst op: een circa 6000 jaar oud graf van een vrouw met in haar armen een baby.
gebogen i.p.v. gestrekt
Het skelet in het zuiden van de vindplaats was van een volwassen vrouw, die tussen de 20 en 30 jaar oud is geworden. Opmerkelijk was haar gebogen rechterarm, terwijl voor overledenen van de Swifterbantcultuur een houding met gestrekte armen en benen gebruikelijk is. Hiervoor bleek een ontroerende verklaring te zijn: bij haar onderarm lagen zeer kleine botfragmenten en tandjes van een jonge baby.
2 meter -Mv
De archeologische vindplaats, ontdekt op kavel 1 van Bedrijvenpark Het Klooster in Nieuwegein, ligt circa 2 meter onder het maaiveld op een door veen en kleilagen afgedekte oeverwal. De ligging ruim onder de grondwaterspiegel maakte het onderzoek in alle opzichten tot een uitdaging, maar de vindplaats was hierdoor wel perfect geconserveerd.
skeletonderzoek
De graven zijn en bloc gelicht en binnen uitgeprepareerd. Toen werd duidelijk dat het centraal gelegen graf geen twee maar zeker drie personen bevatte: een jongvolwassene, een tiener van een jaar of 15 en een kind van ongeveer 8 jaar. Bij de onderkaak van de jongvolwassene lagen zeven runder-snijtanden met doorboorde wortelpunten: vermoedelijk waren die aan een koord geregen en als ketting gedragen.
goed geconserveerd
Behalve gebruiksvoorwerpen en voedselresten is ook menselijk skeletmateriaal opgegraven. Centraal in het onderzoeksgebied lag een graf met twee skeletten naast elkaar en enkele meters ervandaan een losse schedel. Honderd meter zuidelijker lag nog een skelet, en verspreid over het terrein losse bot- en gebitsfragmenten. Het bot was goed geconserveerd, wat voor de Steentijd, en specifiek de Swifterbantcultuur, zeer zeldzaam is.
babyskelet
Van de baby zijn schedelfragmenten, beide sleutelbeentjes, wervels en de pijpbeenderen bewaard gebleven, evenals losse tandjes (< 7 mm) en kiesjes en een stukje onderkaak. De ontwikkeling van de melkkies suggereert dat de baby tussen 3 en 9 maanden oud is geworden. Gelet op de vorm en omvang van het rotsbeen (bij het oor) lijkt 0 tot 3 maanden aannemelijker. Voorlopig wordt ervan uitgegaan dat het kindje enkele maanden na de geboorte is overleden.
buitenlandse parallellen
Soortgelijke begravingen zijn bekend uit Téviec, voor de Bretonse kust, waar in twee laat-mesolithische graven elk een jonge vrouw lag met een foetus of jonge baby in de arm. In een laat-mesolithisch graf van vindplaats Vedbæk in Denemarken lag een jonge vrouw met een baby op een zwanenvleugel. In Nieuwegein wijst niets op aankleding van het graf. Wel lagen in de buurt van het graf stukken gewei en hele aardewerken potten, vermoedelijk bewust begraven.
kindergraven
De vondst van jonge kinderen is in archeologische - en zeker prehistorische - context erg zeldzaam. Hun zachte, kleine botten vergaan snel, wat een verklaring kan zijn. Mogelijk was er voor kinderen een ander grafritueel dan primaire inhumatie. Opvallend is dat vrijwel alle graven van jonge kinderen uit deze periode uit collectieve graven komen. Het kan zijn dat kinderbotjes vaker gezien worden naast beter geconserveerde skeletten van volwassenen.
oudste babybegraving
Uit de Swifterbantcultuur waren tot nu toe geen begravingen van zuigelingen bekend en slechts enkele van kinderen. Uit eerdere perioden zijn alleen skeletresten van volwassenen opgegraven. De vondst van het kindje in Nieuwegein is daarmee de oudste begraving van een baby in Nederland. De begraving laat zien dat de baby als individu gezien werd, en dat er tussen de vrouw en baby een band was die na de dood bleef bestaan.
DNA-onderzoek
Vanwege de leeftijd van de vrouw, de intieme ligging van de baby in haar arm, en de veronderstelling dat ze waarschijnlijk tegelijkertijd zijn begraven, is het aannemelijk dat het gaat om een moeder en haar kind. Nader onderzoek, o.a. DNA-analyse van het botmateriaal, zal aantonen of er een familieband is (ook met de andere skeletten), wat het geslacht van de baby is en wat de genetische herkomst van deze Swifterbantbewoners is.
Projectleiders RAAP
Joël Sprangers & Helle Molthof
T 071-5768118
Projectleider BAAC
Kirsten Leijnse
T 073- 6136219
Foto: Skelet moeder en kind
Reconstructietekening: Archeo3D
De schans geprojecteerd op AHN2
Met het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN2) is zelfs het microreliëf goed in beeld te krijgen.
Geringe hoogteverschillen die met het blote oog niet of nauwelijks buiten te zien zijn, kunnen hiermee vastgesteld worden..
Puntgaaf
Je hoeft er niet altijd voor naar buiten om historische resten in de bodem te ontdekken. Zo vonden Steven van der Veen en Laurens Flokstra, projectleiders bij RAAP, op kantoor en van achter hun bureau, een onbekende vijfpuntige schans. Werkend aan een cultuurhistorische inventarisatie voor de bebouwde kom van de gemeente Rheden, kwamen ze de schans bij toeval tegen met hulp van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN2). Hij lag ver buiten het onderzoeksgebied, maar knalde zo puntgaaf uit de digitale hoogtekaart dat ze hem bij de gemeente meldden.
Onbekend
Het bleek dat niemand iets wist over deze schans in het bos op de Veluwe bij Dieren. Hij staat ook niet op oude kaarten aangegeven. De gemeente liet RAAP daarom een bureauonderzoek doen en een veldinspectie met een metaaldetector. Volgens het toen geldende bestemmingsplan was het terrein namelijk niet goed beschermd. Daar is inmiddels verandering in gekomen. Sinds maart 2018 is de locatie aangewezen als het eerste archeologische gemeentelijke monument van Dieren. Het onderzoek met de metaaldetector leverde geen vondsten op, maar met de bureaustudie was meer over de geschiedenis te achterhalen.
De schans ligt in het gebied de Veluwezoom, dat eigendom is van Natuurmonumenten. André ten Hoedt is boswachter ecologie van het terrein waar de schans ligt. Voordat de locatie ervan bekend werd, had hij niets bijzonders aan die plek opgemerkt: “Toen RAAP de schans ontdekte, was ik toevallig wel bezig met de AHN, maar met een nog niet bewerkte versie. Daarop was deze schans niet te zien. RAAP was me dus voor”, zegt Ten Hoedt lachend. “Er was bij ons niets van bekend. We zijn wezen kijken en hebben de schans meteen laten inmeten. Met een bosmaaier hebben we een en ander weggemaaid, zodat het verschil in reliëf steeds beter zichtbaar werd.”
Zwijnen
De bescherming van de schans is nu het belangrijkste. Juridisch heeft de gemeente dit geregeld door het terrein als monument aan te wijzen. Maar ook de fysieke bescherming is belangrijk. Het is zaak dat de begroeiing kort gehouden wordt. Er zijn al wat bomen verwijderd om het terrein opener te maken en verstoring bij het omwaaien van bomen te voorkomen. Het idee is om er een raster omheen te leggen met een wandelpad ernaast. Ten Hoedt: “Dat raster is vanwege de wilde zwijnen, die zetten het hele gebied op zijn kop.”
Er zijn ook plannen om iets met de beleving van de schans te doen. Natuurmonumenten zet zich immers niet alleen in voor natuur maar ook voor cultuurhistorie. Ten Hoedt hierover: “Voor archeologie en cultuurhistorie is meer aandacht gekomen in de maatschappij. Dat komt ook door het Verdrag van Malta. Andere instanties en particulieren zijn eveneens meer betrokken. Die aandacht voor geschiedenis is belangrijk, want anders snap je niks van het landschap. Ook voor Natuurmonumenten is het nadrukkelijker op de voorgrond gekomen.”
De locatie van de schans in het bos:
de rode lijn geeft het verloop van de wallen aan.
Waarom de schans bij Dieren is gebouwd, is vooralsnog onduidelijk. De vijfpuntige schans stamt waarschijnlijk uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) toen Nederland tegen de Spaanse troepen vocht. Ook op de Veluwe gebeurde dat in de 17e eeuw enkele keren. Een andere goede mogelijkheid is in het Rampjaar 1672, toen Hof te Dieren enkele maanden het hoofdkwartier was van Willem III.
Bij Mook zijn ook twee schansen bekend, maar het is niet duidelijk welke functie die hadden, daarnaast zijn deze veel groter.
De schans in Dieren is ongeveer 60 x 60 meter, heeft vijf punten (bastions) die verbonden zijn door wallen (courtines) van 33 meter lang, 4 meter breed en 30 cm hoog. De buitengracht is 2,5 tot 3 meter breed en slechts 20 cm diep. Dat alles is niet groot voor een schans. Doorgaans is de afstand tussen de bastions namelijk zo’n 225 meter lang. Als schans of fort was het daardoor onbruikbaar. Misschien was het een oefenschans: het werk van jonge ingenieurs om het uitzetten van vormen te leren. Rond 1600 was in Leiden namelijk een opleiding opgezet voor ingenieurs om verdedigingswerken aan te leggen. Zij gingen ook naar buiten
om ervaring op te doen en wellicht kwamen ze daardoor terecht
in Dieren.
Studenten
Voor het maken van inrichtingsplannen is contact gelegd met studenten van Hogeschool Van Hall Larenstein in Velp, de voormalige bosbouwschool op de Veluwe. Zij kregen de opdracht de schans te conserveren, niet verder te laten beschadigen en de plek beleefbaar te maken. André ten Hoedt begeleidde de groep studenten: “Samen met de studenten hebben we een soort menu ontwikkeld met verschillende opties. Zo zou je de schans vanaf de begane grond kunnen laten zien, maar ook van bovenaf, van een plateau bijvoorbeeld. Er kan een informatiebord bij, dat kun je ook op een bijzondere manier vormgeven. Een reliëf in brons plaatsen, of moderne media gebruiken, iets dat met je mobiel werkt, of virtual reality. Verder kun je denken aan verschillende maairegimes, niveaus om de contouren te markeren. Zo zijn er meerdere opties en die kunnen we met elkaar combineren.”
Het is de bedoeling dat Natuurmonumenten dit jaar het raster gaat realiseren en geleidelijk aan ook de rest. Dat wordt gedaan in overleg met de gemeente. Het terrein ligt vlak bij een wandel- en fietspad en is goed toegankelijk te maken. De ingreep is niet zo groot. Ten Hoedt: “Het beleefbaar maken is nu nog niet heel concreet, maar daarvoor hebben we het document van de studenten waar we uit kunnen putten. Vooral de samenwerking met studenten, de gemeente en met archeologen werkt goed en is ook heel inspirerend.”
Projectleider: Steven van der Veen
T 0575 - 567876 | E s.van.der.veen@raap.nl
2003
bureauonderzoek hele plangebied (archeologisch verwachtingsmodel)
2004-2006
karterend onderzoek in geselecteerde delen (op 27 locaties archeologische vondsten uit steentijd, ijzertijd/Romeinse tijd en middeleeuwen); proefsleuvenonderzoek op vier vindplaatsen (leverde grootschalige nederzettingssporen uit ijzertijd en Romeinse tijd op); opgravingen op drie plaatsen waar behoud in-situ niet mogelijk is:
2005
opgraving woonbuurt Oost-Esch (nederzetting late ijzertijd - vroeg-Romeinse tijd)
2007
opgraving woonbuurten Tuinstad en De Veste (nederzetting met bewoningssporen uit ijzertijd en vroeg-Romeinse tijd)
2018
start opgraving grootste nederzettings-terrein op locatie woonbuurt Eschwonen.
In wetenschappelijk opzicht zijn de Bornsche Maten interessant omdat de bewoningssporen uit een korte periode van circa 400 voor tot 100 na Chr. dateren en omdat de bewoning (en andere vormen van landgebruik) zich uitstrekte tot de lage en vochtige delen van het landschap. Tot dusver leek de prehistorische en vroeghistorische bewoning in Oost-Nederland zich vrijwel uitsluitend op de hoge en droge delen van het landschap af te spelen. In de tweede helft van de ijzertijd tot het begin van de Romeinse tijd wijkt de keuze van bewoningslocaties blijkbaar af.
De nieuwe bewoners van de Bornsche Maten profiteerden van het drogere klimaat in deze tijd. Ze ontgonnen voorheen onbewoonde, lage en nog met oerbos begroeide delen van het landschap. In de tweede helft van de 1e eeuw na Chr. werd het gebied weer verlaten. Vermoedelijk vanwege stijgende grondwaterstanden, waardoor aan het eind van de bewoningsfase boerderijen steeds hoger in het landschap kwamen te liggen.
Het beeld van de Friese veengebieden in het verleden als een leeg moeras, moeten we bijstellen. Dat blijkt uit een net afgerond booronderzoek in de gemeenten Leeuwarden en Heerenveen.
In het afgelopen jaar onderzocht Haije Veenstra (foto), projectleider bij RAAP, 36 locaties in het Friese veenweidegebied in de gemeenten Leeuwarden en Heerenveen. Op verschillende graslandpercelen bij de dorpen Warten, Jirnsum, Akkrum en Aldeboarn zette hij boringen en voerde hij een oppervlaktekartering uit. Veenstra bepaalde zo of er op die locaties in het (klei-op-)veenlandschap een archeologische vindplaats voorkomt. Dat veldwerk diende ter voorbereiding van het meerjarige project ‘Archeologie van het Friese veenweidegebied’ in het kader van de Veenweidevisie, een uitvoeringsprogramma van de provincie Friesland.
Terpen op veen
De locaties waren in opdracht van de provincie Friesland geselecteerd door Marco Bakker, promovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen. Bakker doet onderzoek naar de ontginning van de Friese veengebieden tijdens de ijzertijd en Romeinse tijd (400 voor Chr. - 400 na Chr.) en heeft in dat verband meerdere opgravingen uitgevoerd. Net als bewoners op de klei, wierpen de veenbewoners terpen op om zich te beschermen tegen het water. Bakker ontdekte op historische kaarten, oude luchtfoto’s en het digitale hoogtebestand (AHN2) veel nieuwe mogelijke terplocaties en sporen van oude verkavelingen. Onder meer met hulp van Mart Scholte-Lubberink (nu werkzaam bij RAAP, destijds student), zijn deze locaties gekarteerd. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in vermoedelijke, waarschijnlijke en zekere huisterpen. Vervolgens was het booronderzoek door RAAP nodig om na te gaan of de locaties inderdaad terpen betreffen en zo ja, om te bepalen hoe goed de terpen bewaard zijn gebleven.
Het is algemeen bekend dat veel Friese terpen van de klei in de afgelopen decennia ernstig zijn aangetast of zelfs geheel verdwenen zijn. Dit geldt echter ook voor de terpen in de veengebieden. Het Friese veenweidegebied heeft daarnaast ook nog eens te kampen met inklinking van het veen, waardoor het land vernat. Om het veengebied als boerenland en woongebied in gebruik te kunnen houden, wordt het waterpeil verlaagd.
Behalve dat dit kostbaar is en niet eeuwig door kan gaan, leidt deze waterpeilverlaging bovendien tot aantasting van archeologische resten, zoals de huisterpen. Het behoud van de archeologie ‘in situ’ is dus lastig en wordt nog eens bemoeilijkt doordat maar een deel van de archeologische locaties bekend is. Veel zijn namelijk aan het oog onttrokken doordat ze zijn afgedekt met een laag klei. Dat is de reden dat de provincie Friesland het promotieonderzoek van Bakker mede-financiert en het project ‘Archeologie van het Friese veenweidegebied’ heeft opgezet.
Meerdere tot nu toe onbekende terplocaties ten zuiden van Jirnsum:
opvallend is ook de voormalige verkavelingsstructuur die op het AHN zichtbaar is (datering onbekend).
De boorkern van boring 265 in Jirnsum met twee vloer- of haardniveaus (zie de pijlen). In de boor is een bewoningslaag meestal te herkennen aan de aanwezigheid van een humeuze, verrommelde laag met archeologische indicatoren, en een ‘schone’ ophogingslaag aan het ontbreken van een natuurlijke gelaagdheid in een veen- of kleilaag.
Kruisraai
Archeoloog Haije Veenstra onderzocht de 36 locaties op een uniforme manier. Tijdens het veldonderzoek inspecteerde hij molshopen, greppels, muizengangen en slootkanten op zoek naar oppervlaktevondsten. Voor het booronderzoek zette hij in de vermoede kern van de terp een boring tot in de pleistocene ondergrond. Tien meter noordelijk en tien meter zuidelijk daarvan zette hij eveneens een boring. Als er aanwijzingen voor een terp waren, zoals fragmenten aardewerk, verbrand bot, houtskool of een cultuurlaag in de vorm van een oud loopvlak of een terplaag, werd een kruisraai gezet over de vermoede kern van de terp. Het begin en het einde van elke raai werd afgesloten met een ‘schone boring’ waarin geen aanwijzingen voor bewoning werden herkend. Zo was een indruk te krijgen van de omvang van elke terp. Op deze wijze zijn in totaal 282 boringen verricht.
Kaart: Een van de onderzochte locaties met kruisraai geprojecteerd op de AHN3.
Nauwelijks herkenbaar, wel intact
Op 28 van de onderzochte locaties bleek met zekerheid een vindplaats te liggen, en in de meeste gevallen een terp. Voor twee locaties was dat niet zeker en voor zes ontbraken aanwijzingen voor een vindplaats. De terpen zijn bewoond in de periode late ijzertijd-Romeinse tijd en/of in de (late) middeleeuwen, met soms aanwijzingen voor een voortzetting in de nieuwe tijd. De bewoning is te relateren aan de (klei-op-)veenontginningen die in die periodes plaatsvonden.
De meeste vindplaatsen zijn als gevolg van inklinking van het veen (ook toen al!) en een steeds sterkere invloed van de zee overslibd met een kleilaag. Door overslibbing en gedeeltelijke egalisatie door landbouwwerkzaamheden zijn veel terpen aan de oppervlakte nauwelijks meer herkenbaar, maar dus wel degelijk nog grotendeels intact in de bodem. De inventarisatie maakt duidelijk dat het Friese veenweidegebied in de gemeenten Leeuwarden en Heerenveen rijker is aan terpen dan we dachten.
Foto: Verlijmde scherven terpaardewerk uit de late ijzertijd-Romeinse tijd: de ene helft vond Haije Veenstra met de guts enkele jaren geleden tijdens een ander onderzoek, en recentelijk vond hij voor het onderzoek in het Friese veengebied de andere helft.
Promotieonderzoek Marco Bakker (RUG):
https://rug.academia.edu/marco_bakker
Projectleider Haije Veenstra
T 0512–589140 | E h.veenstra@raap.nl
Voor het Archeologiehuis Zuid-Holland is RAAP bezig met de voorbereiding van de tentoonstelling ‘Drakentanden in de duinen, oorlogssporen van de Atlantikwall’. Gedurende een jaar zal deze expositie te zien zijn in het Archeologiehuis op museumpark Archeon in Alphen aan den Rijn. De tentoonstelling vertelt de verhalen achter de oorlogsrelicten van de Atlantikwall, een Duitse verdedigingslinie uit de Tweede Wereldoorlog,
en toont voorwerpen die door boswachters en archeologen
in de duinen zijn gevonden.
Oorlogssporen in de duinen
De Zuid-Hollandse duinen zijn een prachtig natuurgebied. Weinig lijkt meer te herinneren aan een van de grootse verdedigingswerken ter wereld die hier lag in de Tweede Wereldoorlog. Toch zijn op veel plaatsen in de duinen resten bewaard gebleven van deze Atlantikwall. Her en der liggen bunkers, muren en versperringen. En bij hun werk in de duinen vinden natuurbeheerders regelmatig voorwerpen uit de oorlog. Over deze vondsten en vooral de verhalen erachter, gaat de tentoonstelling ‘Drakentanden in de duinen’ die RAAP in opdracht van het Erfgoedhuis Zuid-Holland ontwerpt en realiseert.
Verhalen achter verroest metaal
Op de tentoonstelling in het Archeologiehuis in Archeon wordt op een toegankelijke manier de geschiedenis van de Atlantikwall verteld. Bezoekers kunnen er voorwerpen zien die boswachters, natuurbeheerders en ook archeologen vonden in de duinen. Vrijwel alle vondsten zijn gewoon opgeraapt uit het duinzand. Het meeste is verroest metaal, doordat het vaak een tijd aan de oppervlakte heeft gelegen. Het is dus niet mooi om te zien, maar daar gaat het ook niet om. Het gaat om het verhaal erachter. Wat vertellen die vondsten ons bijvoorbeeld over de inrichting en het gebruik van de Atlantikwall? Na het zien van deze tentoonstelling zullen bezoekers nooit meer hetzelfde naar de duinen kijken.
Duinvondsten: van een zinken tube met zalf tegen geslachtsziekte, tot Duits prikkeldraad dat de duinen tot Sperrgebiet maakte:
aan elke vondst kleeft een verhaal.
Film: boswachters komen regelmatig voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog in de duinen tegen. Over deze overblijfselen die horen bij de geschiedenis van het duingebied, vertellen beheerders Mark Kras (Staatsbosbeheer) en Hans Lucas (Dunea) in de korte film die op de tentoonstelling is te zien.
De bekendste Duitse linie is waarschijnlijk de Atlantikwall, waarvan de bunkers op veel plaatsenlangs onze kust nog zichtbaar zijn. Het was een lange verdedigingslinie die de Duitse bezetters langs de kust aanlegden om een geallieerde invasie vanuit zee te voorkomen. De linie liep niet alleen langs de Nederlandse kust, maar reikte van Noorwegen tot aan de Spaanse grens. De naam Atlantikwall was slim bedacht, want het moest de geallieerden laten geloven dat er langs de hele kust een ondoordringbare muur stond. Dat was niet het geval. De Atlantikwall was meer een lint van meer en minder zwaar verdedigde gebieden, waar behalve bunkers ook zeer veel veldversterkingen zijn aangelegd, zoals loopgraven en stellingen. De aanleg van deze linie had zeer ingrijpende gevolgen. Zowel voor de mensen die er woonden als voor het landschap.
Locatie: Het Archeologiehuis Zuid-Holland ligt in Archeon,
Archeonlaan 1 in Alphen aan den Rijn
Periode: De tentoonstelling is te bezoeken tot mei 2019
Bezoekersinfo: Kijk voor openingstijden en tarieven op www.archeon.nl (museumjaarkaart gratis)
Ontwerp & realisatie: RAAP | Ruurd Kok, Caroline Hom en Olav Odé
Kijktip: Zeer informatief is de korte film ‘De Atlantikwall, de verborgen grens’ met unieke historische beelden, te bekijken via de website van Erfgoedhuis Zuid-Holland www.archeologiehuiszuidholland.nl
‘Drakentanden’ zijn betonnen versperringsblokken uit de Tweede Wereldoorlog die tanks moesten tegenhouden. Ze danken hun naam aan de vorm die doet denken aan een scherpe tand. Drie drakentanden, gevonden bij Moordrecht in de gemeente Zuidplas, verhuizen voor de tentoonstelling naar Archeon. Ze waren onderdeel van een Duitse verdedigingslinie in het Groene Hart: de Vordere Wasserstellung.
Onlangs heeft de Vlaamse minister van Onroerend Erfgoed Geert Bourgeois de Pastoor Huveneersheuvel in Bornem beschermd als archeologische site. In opdracht van het Agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse Overheid, leidde Caroline Ryssaert, zaakvoerder van RAAP België, het onderzoek dat voorafging aan de bescherming.
Op deze bijzondere site aan de Schelde, zo’n 30 kilometer onder Antwerpen, bevond zich al vanaf de 10e eeuw een dorp met centraal een rijk ridderhof en een bijhorende kerk. Vanaf de late middeleeuwen kregen de bewoners steeds vaker te kampen met overstromingen en kromp de nederzetting ineen, tot slechts enkele boerderijen overbleven.
Het archeologisch onderzoek in Bornem omvatte onder meer geofysische metingen, boringen, veldkartering en het graven van enkele sleuven. Daarnaast bracht de analyse van pollen, zaden en vruchten die bewaard bleven in de talrijke geulen die het gebied ooit doorkruisten, veel informatie aan het licht over het landschap en de gewassen die er ooit geteeld werden.
De resultaten van het onderzoek werden gebundeld in een lijvig rapport. Maar voor een breder publiek is het niet altijd eenvoudig om zich een voorstelling te maken van zo’n middeleeuwse nederzetting. Daarom liet RAAP België een reconstructietekening maken van het middeleeuwse dorp. Hiervoor werd samengewerkt met het jonge grafische bureau Trafik Grafik uit Deinze.
Zaakvoerder RAAP België:
Caroline Ryssaert
T 0032 (0)498/44.16.99 E c.ryssaert@raap.be
Gouda is gebouwd op zachte veenbodem en dat begint zich te wreken. Het maaiveld daalt al eeuwen tussen
de 0,5 en 2 cm per jaar, wat leidt tot wateroverlast in de binnenstad. Omdat veel historische panden los op de ondergrond ‘staan’ en dus mee zakken, moet het waterpeil steeds verder omlaag. Maar dat zorgt voor schade aan historische panden die wel op paalfunderingen staan. Wat te doen? Stadsarcheoloog van Gouda Maarten Groenendijk is betrokken bij diverse projecten die naar oplossingen zoeken.
elf woont stadsarcheoloog Maarten Groenendijk niet in de binnenstad van Gouda, maar in Alphen aan den Rijn. Hij merkt wel dat zijn tuin daar langzaam maar zeker wat zakt, maar dat is niet te vergelijken met de bodemdaling in Gouda. Daar staat het water met een fikse regenperiode regelmatig op de straat. De meeste ervaring met bodemdaling en wateroverlast heeft hij opgedaan met projecten voor de ‘Coalitie Stevige Stad op Slappe Bodem’. Dit is een samenwerkingsverband van overheden, bedrijven, kennisinstellingen en burgers om tot oplossingen te komen voor een toekomstbestendige binnenstad van Gouda.
Van drie onderzoeksprojecten verscheen eind februari 2018 een synthese, gemaakt door RAAP in opdracht van de Coalitie - waar ook Gouda deel van uitmaakt - en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (zie kader). Dergelijk onderzoek naar mogelijke oplossingen is hard nodig, want de problemen van Gouda zijn urgent. Groenendijk: “Als we niets zouden doen, zou over 100 jaar in een groot deel van de binnenstad de straat continu onder water staan. Alleen het hoger gelegen deel van de binnenstad heeft dan nog droge voeten.”
Eind februari 2018 verscheen de publicatie ‘Stedelijke ontwikkeling en bodemdaling in en rondom Gouda. Een synthese van drie onderzoeken naar de relatie tussen stedelijke ontwikkelingen en bodemdaling’. Deze publicatie is een initiatief van de Coalitie Stevige Stad op Slappe Bodem. Een groot aantal partijen werkt hierin samen aan technische oplossingen voor een toekomstbestendige binnenstad van Gouda en onderzoekt welke oplossingen bruikbaar zijn voor andere historische binnensteden.
De synthese is geschreven door Nico Willemse, senior projectleider bij RAAP. Hij ging na welke historische factoren en activiteiten de snelheid van bodemdaling beïnvloeden. Hij analyseerde daarvoor drie onderzoeken: naar de invloed van historische stadsontwikkeling op het waterbeheer in en rondom de stad, naar de historische effecten van stadsbebouwing op de bodem en de stadswaterhuishouding en tot slot naar de rol van verstening van de stad bij de manier waarop woningen werden gefundeerd. De synthese sluit af met een aantal lessen en praktische aanbevelingen. Wat nu ontbreekt is bijvoorbeeld een geïntegreerd meetnetwerk, specifiek gericht op de bodemdalingsproblematiek. Andere vormen van (meervoudig) landgebruik zijn te overwegen, een overstap naar natuur of natte landbouw, en technische oplossingen als onderwaterdrainages. Verder kunnen bestaande veelsoortige vormen van ‘harde data’ beter geanalyseerd worden.
De publicatie is bestemd voor beleidsmakers, waterschappen, Rijkswaterstaat, archeologen en andere erfgoeddeskundigen, en is te downloaden via de website van de RCE:
Wat is het gevolg van bodemdaling en verlaging van het waterpeil voor het erfgoed en de archeologische resten in Gouda? Maarten Groenendijk: Als je geregeld het waterpeil verlaagt, zorgt dat met name voor problemen bij historische panden in de binnenstad die gefundeerd zijn op houten heipalen. Deze panden zakken niet mee met de rest van de stad. Daardoor bestaat na verloop van tijd de kans dat de funderingen droog komen te staan. Archeologisch gezien valt de schade tot nog toe mee. Alleen de bovenste, meest recente bodemlaag ‘staat droog’. Alle oudere vondsten zijn en blijven veilig beschermd onder het grondwater. Aan de andere kant zorgt de bodemdaling juist voor problemen bij ongefundeerde historische panden. Die zakken mee met de bodem en krijgen dus met wateroverlast te maken krijgen.
Beïnvloedt bodemdaling de uitvoering van archeologisch onderzoek in Gouda? De bodemdaling in Gouda, specifiek in de binnenstad, heeft er door de eeuwen heen voor gezorgd dat er een opeenstapeling van archeologische pakketten is ontstaan, tot een diepte van 4 tot 6 meter. Daarnaast staat het grondwater zeer hoog. Dat betekent dat er eigenlijk niet dieper dan een meter beneden maaiveld gegraven kan worden zonder bronnering, damwanden etc. Zulke belemmeringen zorgen absoluut voor extra complexiteit bij opgravingen in de binnenstad. En ook voor extra kosten. Maar de opeenstapeling van bodemlagen, en een continu zeer hoge grondwaterstand, heeft ook gezorgd voor een zeer goede conservering van archeologische resten. Die combinatie leidt ertoe dat er in Gouda juist méér behoud in situ plaatsvindt. Dat blijkt ook uit de richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen die in ons beleid zijn opgenomen en uit mijn eigen promotieonderzoek naar schade door heipalen. Gouda loopt daarin, vergeleken met de rest van Nederland, duidelijk voorop.
Spelen deze problemen meer in Gouda dan elders in Nederland? Er zijn veel meer steden in Nederland gebouwd op veenbodems en die kampen allemaal met bodemdaling, of met wateroverlast. De combinatie in de binnenstad van Gouda, waarbij aan de ene kant panden onder water lopen vanwege het hoge waterpeil, terwijl dat peil aan de andere kant niet zomaar omlaag kan vanwege het droog zetten van houten paalfunderingen, dat is wel een vrij unieke situatie. Daarnaast is het probleem in Gouda op bepaalde plekken zoals de Turfmarkt echt heel erg urgent. Maar er zijn zeker ook andere steden die hiermee kampen.
Er wordt gelukkig actie ondernomen, bijvoorbeeld door de Coalitie Stevige Stad op Slappe Bodem, wat is dat voor initiatief? Het initiatief voor deze Coalitie komt van de gemeente Gouda en specifiek van Arianne Fijan, senior beleidsadviseur Water. In de aanloop naar een nieuwe herziening van het waterpeil in de binnenstad zag zij in dat de ‘reguliere’ oplossing, dus weer een verlaging van het peil, op termijn niet meer zou gaan werken. Het is haar verdienste dat de noodzaak om gezamenlijk te gaan denken over een betere, constructieve langetermijnoplossing ook politiek werd gesteund. Een langzaam proces als bodemdaling krijgt niet snel politieke prioriteit, aangezien het probleem niet acuut lijkt en er nog geen oplossing in beeld was. Dankzij bestuurlijke lef van het Gouds college en met name wethouder Niezen is deze urgentie wel gevoeld en is de handschoen opgepakt. Zodanig dat andere partijen zoals Rijnland, Deltares, TU Delft etc. mee gingen doen. Gouda is een belangrijke partner en aanjager binnen deze Coalitie, ook omdat de stad dringend behoefte heeft aan een oplossing. Bij veel projecten is Gouda dus voorbeeldstad, maar we proberen nadrukkelijk de resultaten breder te trekken dan Gouda alleen, zodat andere steden met vergelijkbare problematiek er ook baat bij hebben.
Doen andere steden ook onderzoek naar bodemdaling en de gevolgen voor erfgoed? Zeker, bijvoorbeeld in Zaandam en Rotterdam vanwege paalrot en funderingsherstel, of in Dordrecht. Deze gemeenten sluiten vaak aan bij vergaderingen van de Coalitie, en zijn dus op de hoogte van wat er speelt.
Aan de hand van drie onderzoeken naar bodemdaling waar Gouda bij betrokken was, schreef Nico Willemse van RAAP een synthese: wat betekent deze synthese voor Gouda? De drie deelonderzoeken waarover Nico de synthese heeft geschreven, zijn in een gezamenlijke opdracht van de Coalitie, Gouda en de RCE uitgevoerd, waarbij ik als projectleider heb opgetreden. De wens die wij vooraf bij de synthese hadden, was dat er een overzicht en koppeling zou ontstaan van de resultaten van de drie eerdere deelonderzoeken. Daarbij zou vooral duidelijk moeten worden welke van de toegepaste onderzoeksmethodes wél en niet werkten, en welke aanvullende onderzoeken nog nodig of mogelijk zouden zijn. Naar ons idee is Nico daar prima in geslaagd en hebben we nu dat gewenste overzicht.
Wat zijn de belangrijkste nieuwe inzichten die eruit naar voren zijn gekomen? Voor mij als projectleider van alle bij de synthese betrokken projecten, zaten de nieuwe inzichten niet zozeer in de synthese, meer in de afzonderlijke projecten zelf. Om er een paar te noemen: de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) is een zeer geschikt middel om een overzicht te krijgen van mogelijke ‘probleempanden’, de panden met een houten paalfundering. Daarvoor is een actualisatieslag van die BAG wel noodzakelijk. Daarnaast is in de archieven een enorme hoeveelheid data aanwezig over bodemdaling en de mogelijke oorzaken daarvan. Het is echter praktisch onmogelijk om dat op het niveau van de hele stad uit te zoeken en een compleet beeld te krijgen. Inzoomen op kleinere locaties zou wel kunnen. Verder blijken relaties tussen ontwikkelingen zoals bouwwerken en verandering van waterstromen, erg lastig concreet aantoonbaar te maken. Maar, wederom, bij inzoomen op een kleinere locatie zou het waarschijnlijk wel kunnen.
Afbeelding uit de synthese: Samenvattingskaart voor de funderingsperioden (naar: Van Winsen et al. 2015).
Hoe wordt deze publicatie gebruikt in de verdere communicatie met de doelgroepen? De publicatie wordt vooral gebruikt om te laten zien wat er al aan onderzoek is uitgevoerd en om te adviseren over vervolgonderzoek, zowel in Gouda als daarbuiten. Daarnaast heeft de actualisatie van de BAG ervoor gezorgd dat we nu accurate overzichten hebben van het aantal en de positie van panden met houten palen. Daardoor wordt het ook mogelijk om te gaan rekenen aan verschillende scenario’s. De publicatie wordt nog niet actief verspreid in de stad, omdat het een voor de leek best pittig rapport is, en we daarnaast niet willen dat mensen in de stress schieten omdat ze zien dat hun huis in de ‘verkeerde’ zone valt. Vaak is er namelijk nog helemaal geen reden voor acute stress, maar die nuance kan je alleen meegeven tijdens gerichte voorlichting. Hoe we dat gaan doen, daarvoor worden nu communicatiescenario’s ontwikkeld.
Hoe moet het nu verder met het erfgoed in Gouda: welke mogelijke oplossingen zijn er in beeld en wat zijn voor u de prioriteiten? Op dit moment wordt binnen de Coalitie hard gewerkt aan verschillende scenario’s voor de Goudse binnenstad. Gaan we het waterpeil weer verlagen, waardoor de lage delen van de stad minder wateroverlast hebben, maar er in de hoge delen van de stad juist waterónderlast ontstaat, met mogelijke gevolgen voor houten palen? Houden we het grondwaterpeil hoog, met als gevolg meer wateroverlast in de lage delen? Gaan we de binnenstad compartimenteren, waardoor aparte peilniveaus ingesteld kunnen worden voor hoge en lage delen van de binnenstad? Daar is nog geen uitsluitsel over. Zelf heb ik hierin als stadsarcheoloog geen specifieke prioriteiten: ik volg de koers van de Coalitie en treed waar nodig op als projectleider.
Projectleider RAAP: Nico Willemse
T 0575-567876 | E n.willemse@raap.nl
Mijn naam is Leila, Ikar, of misschien wel Reynildis. Of ik een jongen of een meisje ben weet ik eigenlijk niet, en misschien heb ik ook wel geen naam. Ook weet ik niet zo goed of ik ooit adem heb gehaald, want ja, haal je adem in de moederbuik? De seconde dat je licht ziet, haal je toch adem? Heb ik licht gezien? Ik geloof het wel, heel even. Besta je dan, of moet je daarvoor een naam hebben? Geen idee waarom, maar ik vind Ikar een mooie naam, laten we het daar op houden. Mijn graf vind ik maar niks, kouwe klei in Nieuwegein. Akelig, en dat al zo lang. Het is raar spul, het beweegt een beetje, maar als het ietsje warmer wordt (eigenlijk is het hier heel koud) dan wobbelt het. Vind ik wel lekker, net een wiegje, zoals mijn zusje dat heeft gehad. Dat vertelde ze me, terwijl ik daar al lag. Fluisterde in mijn oor, terwijl ze bloemen legde. Bloemen, want dat zegt mijn moeder, die ligt naast me. Ik voel haar arm, maar ik kan haar niet zo goed zien, door al die klei. De dag dat ik licht zag, was het grijs en mistig.
Wat een gedoe ineens! En een lawaai! Je hoorde het komen, een enorm gebrul. Toen een klap, en daar was ineens de koude wind. En beweging, lang niet gezien, beweging. Mijn moeder bleef stil naast me liggen, haar arm om me heen geslagen, zoals altijd. Wat er die dagen allemaal gebeurde, ik kan het amper bevatten. Mensen in oranje pakken die zich de hele tijd over ons heen bogen, en aan ons zaten. Rare dingen in hun handen die ze op ons richtten. En dan ’s nachts donker, zonder sterren. Nu lig ik in een hut, een hele grote rare vierkante hut. De oranje mensen lieten een heel groot beest komen. Ik dacht dat we opgegeten zouden worden, maar het beest nam ons in de arm en nam ons mee naar die rare hut. Warm is het hier, dat is wel lekker. Twee mensen lopen ons te krabben en te kietelen, af en toe wel lekker. Je vraagt je af waarom…
Op 30 januari 2018 werd de vondst van een 6000 jaar oude baby bekendgemaakt: ‘de oudste baby van Nederland’. Het skelet van de baby werd al in 2015, in de arm van een volwassene, aangetroffen bij een opgraving onder een laag van twee meter klei op het bedrijventerrein Het Klooster in Nieuwegein.
Ivar Schute
senior projectleider RAAP
Wie onderzoek doet, die kan wat vinden.
Senior projectleider Eric Norde over een opzienbarende vondst.
Wat is het?
Feitelijk maar enkele kleine scherfjes, maar met grote gevolgen. Tussen de honderden vondsten uit de bronstijd en ijzertijd (1200-12 voor Chr.) bleken namelijk vijf stukjes lineaire bandkeramiek te zitten van zo’n 6000 jaar geleden. Het zijn vrij afzichtelijke dingen eigenlijk, maar met die typische bandkeramische versiering van lijnpatronen.
Waar en wanneer is het gevonden?
In januari 2018 aan de Swammerdamlaan in Bennekom. Daar hadden we een opgraving voor de gemeente Ede vanwege de geplande woningbouw op het terrein van het oude mavo schoolgebouw.
Wat ging er door je heen toen je het voor het eerst zag?
Helemaal niks dus, want op het moment dat ik het in een vondstzakje stopte, had ik absoluut niks in de gaten. Waarschijnlijk ging er zoiets als ‘Het is koud vandaag’ door me heen, want koud was het daar zeker. Het belang ervan zag ik pas toen de scherven op kantoor schoongemaakt waren. Toen viel op dat het bijzondere scherven waren. Ze gingen eerst het hele kantoor door, er waren meningsverschillen, tot een collega uiteindelijk met lineaire bandkeramiek kwam. Dat is later op de Steentijddag door een specialist bevestigd.
Hoe zeldzaam is de vondst?
Bijzonder zeldzaam. In dit gebied zijn sporen van de lineaire bandkeramische cultuur onbekend. We kennen het vooral uit Zuid-Limburg en het is kenmerkend voor de cultuur die van jagen en verzamelen overging op landbouw. Op een vondst uit Didam na, is het de meest noordelijke vondst van dit soort prehistorisch aardewerk.
Wat maakt deze vondst voor jou bijzonder?
Het leuke vind ik dat het iets is dat we niet verwachtten en dat je ook geen pasklaar antwoord krijgt op de vraag hoe we dit moeten interpreteren. Die vroege landbouwers zaten op lössgrond, maar hier in Bennekom is het schrale grond. Zaten hier de eerste boeren van Bennekom? Of waren het jager-verzamelaars die toevallig van elders een potje hadden meegenomen? We weten het niet. Het is een vondst die meer vragen oproept dan er beantwoord kunnen worden.
'Het is een vondst die meer vragen oproept dan er beantwoord kunnen worden.'
In Cultura, centrum voor kunst en cultuur in Ede, is momenteel een kleine tentoonstelling te zien over het archeologisch onderzoek uitgevoerd aan de Sportlaan in Ede. Op de plaats van de vroegere velden van sportpark Oranje zal de nieuwbouwwijk Park Reehorst verrijzen. Tussen 2012 en 2017 hebben archeologen van RAAP daar een oppervlakte van meer dan twee voetbalvelden opgegraven. Dat leverde een schat aan informatie op. De vondsten en sporen zijn goed bewaard gebleven onder de sportvelden. Ze variëren van vuurstenen werktuigen uit de steentijd, resten van een gehucht uit de ijzertijd, sporen van grote boerderijen en waterputten uit de middeleeuwen, tot loopgraven uit de Tweede Wereldoorlog. Op de tentoonstelling die RAAP voor de gemeente Ede maakte, is een deel van de vondsten geëxposeerd.
De tentoonstelling Archeologie in Ede is t/m juni 2018 te zien in Cultura, centrum voor kunst en cultuur, Molenstraat 45 in Ede.
Het jaar 2018 is uitgeroepen tot het Europees jaar van het culturele erfgoed én het Jaar van het Water. Een goede reden voor RAAP om te starten met een web-serie over Erfgoed & Water. Veel archeologisch onderzoek sluit aan op dit thema. In Nederland hebben we immers een lange traditie in de omgang met water. Al eeuwen geleden profiteerden onze voorouders van het water en streden ze ertegen. Langs rivieren, waar drinkwater en vis voorhanden was, bouwden ze nederzettingen. Waar land overstroomde wierpen ze terpen op. Met molens pompten ze meren droog, en dankzij dijken, kanalen, sluizen en gemalen konden ze in nieuwe polders wonen en werken. En soms zetten ze land met opzet onder water om vijanden tegen te houden. Al die activiteiten in het verleden lieten sporen na in het landschap. Met archeologisch onderzoek komen die oude sporen en vondsten en de verhalen erachter weer ‘boven water’. Een jaar lang belichten we op onze website RAAP-onderzoek dat met water te maken heeft. De eerste afleveringen gaan over de Kasteelgracht die tijdens een archeologische begeleiding weer tevoorschijn kwam in de Haelensebeek, over Wonen en waterhuishouding in de middeleeuwen aan de Ambachtsezoom, en over acht proefsleuven dwars door de Haarrijndijk.
RAAP België is sinds 5 januari 2018 verhuisd van Nazareth naar Eke.
Het nieuwe adres is Begoniastraat 13, 9810 Eke.
Het telefoonnummer (+32) 0498 441 699 en e-mailadres (raap@raap.be) zijn overanderd.
RAAP Magazine 2018-1, mei 2017
Een uitgave van RAAP: onderzoeks- en adviesbureau voor archeologie, cultuurhistorie en erfgoedzorg.
Aan dit nummer werkten mee: Marco Bakker, Maarten Groenendijk, André ten Hoedt, Luuk Keunen, Helle Molthof, Eric Norde, Caroline Ryssaert, Martin Schabbink, Ivar Schute, Huub Scholte Lubberink, Joël Sprangers, Steven van der Veen, Haije Veenstra, Marten Verbruggen en Nico Willemse.
Fotografie en cartografie: RAAP (tenzij anders vermeld). Vormgeving: Olav Odé.
Redactie: Caroline Hom
Aanmelden of afmelden voor RAAP-magazine, of liever een digitaal abonnement of pdf ontvangen? Stuur een e-mail naar
raap@raap.nl
RAAP Regio Noord-Nederland (Fr, Gr, Dr)
De Kiel 11, 9206 BG Drachten
T 0512-589140 | E raapnnl@raap.nl
RAAP Regio Oost-Nederland (Gld, Ov)
Pollaan 48 E-F, 7202 BX Zutphen
T 0575-567876 | E raaponl@raap.nl
RAAP Regio Zuid-Nederland (Li, N-Br)
De Savornin Lohmanstraat 11, 6004 AM Weert
T 0495-513555 | E raapznl@raap.nl
RAAP Regio West-Nederland (N-Hl, Z-Hl, Zld, Fl, Ut)
Le Pooleweg 5, 2314 XT Leiden
T 071-5768118 | E raapwnl@raap.nl
RAAP Hoofdkantoor
Leeuwenveldseweg 5b, 1382 LV Weesp
T 0294-491500 | E raap@raap.nl
RAAP België
Begoniastraat 13, 9810 Eke, België
T (+32) 0498 441 699 | E raap@raap.be
WWW.RAAP.NL
+
WWW.RAAP.BE