Precies een eeuw nadat de bekende Leidse archeoloog Holwerda er in 1916 onderzoek deed, is de Hunenborg in Volthe opnieuw in de schijnwerpers komen te staan. De middeleeuwse walburg in de Twentse gemeente Dinkelland behoort tot de belangrijkste archeologische rijksmonumenten in Nederland. Dat is overigens moeilijk voor te stellen voor wie er enige jaren geleden rondliep. Het terrein veranderde in de loop van de tijd in een natuurgebied, dicht begroeid met bomen en struiken, maar zal - na nieuw onderzoek - veranderen!
Het achterstallig onderhoud in de afgelopen jaren was schadelijk voor de archeologische resten van de Hunenborg. Het terrein was bovendien moeilijk bereikbaar en slecht zichtbaar. Er viel voor de bezoekers hoegenaamd niets te beleven. Zodoende besloot Landschap Overijssel, in goed overleg met de Oudheidkamer Twente de eigenaar van de burcht, een multidisciplinair project te starten. Het ontsluiten van de Hunenborg voor een groter publiek, gecombineerd met beheersmaatregelen, was het doel. Daarvoor is de landschapsgeschiedenis bestudeerd en deed RAAP er archeologisch onderzoek. Het leverde volop input voor een toekomstige herinrichting van het monument.
Holwerda’s opgraving
Zoals de naam doet vermoeden is de Hunenborg een burcht. Maar over het waarom, wanneer en door wie de Hunenborg precies is gebouwd, is weinig bekend. Er zijn geen geschreven bronnen waarin het kasteel wordt genoemd. In aanleg bestond de Hunenborg uit een ovale hoofdburcht met een binnen- en buitenwal en een brede gracht eromheen. Ten noorden daarvan lag een rechthoekige voorburcht, ook omgeven door een wal en gracht. Nadat de Hunenborg begin 20e eeuw was aangekocht door de Vereniging Oudheidkamer Twente, voerde de archeoloog Jan Hendrik Holwerda,
die onder meer directeur was van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, er in 1918 een opgraving uit. Door dat onderzoek zijn we enigszins ingelicht over de opbouw van de hoofdburcht. Deze was gebouwd op een met zand opgehoogde dekzandkop in een vrij moerassig gebied. Op het terrein van de hoofdburcht ontdekte Holwerda in het zuidoosten resten van een groot stenen gebouw (circa 17x 28 meter). Hij maakte een doorsnede door de brede, uit heideplaggen opgebouwde binnenwal, en hij herkende buiten die wal een palissadegreppel.
Uitbraaksleuf, paalsporen en kuil tijdens het onderzoek in 1916 (links) en in de proefsleuf in 2016 (rechts).
Holwerda (uiterst links) met gezelschap aan de thee tijdens de opgraving.
Een eeuw later
Honderd jaar na Holwerda is het terrein van de hoofdburcht opnieuw onderzocht, ditmaal door archeologen van RAAP. Een geofysisch onderzoek (in 2015) leverde - uitgezonderd de uitbraaksleuven van het al bekende stenen gebouw - geen eenduidige structuren op. Holwerda’s sleuf A uit 1916 is daarop opnieuw opgegraven, ter hoogte van de resten van het stenen gebouw. Dit onderzoek in 2016 slaagde wonderwel. Bovendien bleken na het verwijderen van de stort van de oude opgravingsput vooral de profielen een schat aan gegevens te bevatten: de archeologen documenteerden de opbouw van de hoge wal rondom de hoofdburcht en ze vonden paalsporen van houtbouw die voorafging aan de steenbouw. Van de steenbouw bleken de funderingen en het opgaande muurwerk volledig uitgebroken. Vermoedelijk ging het om kistmuren bekleed met Bentheimer zandsteen. Ook tufsteen is gebruikt: nogal bijzonder omdat die steensoort in Oost-Twente verder nergens is toegepast. In het stenen gebouw zijn twee vloerniveaus ontdekt, gescheiden door ophogingslagen.
Voorburcht
Het terrein van de voorburcht is met boringen en bodemradar onderzocht. Sinds de ontginning van het terrein in 1858 zijn de wallen van de voorburcht genivelleerd en de grachten grotendeels gedempt. Op drie plaatsen is de gedempte gracht gelokaliseerd. Het begin van de opvulling daarvan is met een OSL-ouderdomsbepaling tussen 1186 en 1306 gedateerd. De gracht is vermoedelijk iets eerder aangelegd. Uit de grachtvulling zijn pollen van cultuurgewassen en akkeronkruiden onderzocht en die lijken op akkers en moestuinen te duiden. Verder wijzen mestschimmels uit de gracht op de aanwezigheid van (gedomesticeerde) dieren.
Links: Reliëfkaart van de Hunenborg op basis van het AHN2 met de opgravingsplattegrond van het onderzoek uit 1916 (rood) en de ligging van de in 2016 gegraven proefsleuf (groen).
Rechts: Resultaten booronderzoeken. De Hunenborg bestond uit een ovale hoofdburcht (ca. 220x160 m) met een binnen- en buitenwal, omgeven door een 25 meter brede gracht; ten noorden daarvan een rechthoekige voorburcht (ca. 190x115 m) met rondom een wal en een circa 15 meter brede gracht.
Over het onderzoek is een uitgebreid rapport geschreven, dat binnenkort online komt te staan: H.B.G. Scholte Lubberink, H. Smeenge & D. Spiekhout (met bijdragen van B.J. van der Veen, B. van Geel, M. van Kruining & F. Laarman), 2018. Een soodanigh heerensaal…dat nu oock gantschelijck verwildert en verdestrueert is De Hunenborg te Volthe: gemeente Dinkelland; nieuw archeologisch onderzoek. RAAP-rapport 3377.
IJzeren ruitersporen
Schildknop
Zwaard
Hoge status
De recente vondsten geven samen met die uit Holwerda’s onderzoek een goed beeld van de activiteiten op de burcht en de tijd waarin deze bewoond en gebruikt werd. Dat was tussen circa 1050/75 en 1200. Wie in die tijd de wereldlijke macht in het graafschap Twente in handen had, is niet zeker. Een analyse van historische gegevens wijst echter op de bisschop van Utrecht als de meest plausibele bouwheer van de burcht. Vooral de metaalvondsten illustreren het militaire karakter van de versterking en de hogere status van zijn bewoners: zilveren munten, wapens, paardentuig, sieraden, toiletgerei en het mogelijke deksel van een bronzen (inkt?)potje. Verder is er - overigens vrij sober -aardewerk gevonden, stukken van ijzeren gereedschap, onderdelen van gebouwen, meubels en grote houten werktuigen, zoals slotonderdelen. Een bonus is het goed geconserveerde bot: slachtafval en resten van maaltijden. Het bot is voornamelijk van gedomesticeerde soorten als rund, varken, schaap/geit, schaap en mogelijk ook van wild zwijn.
Topmonument
De rijke archeologische resten en de historische context van de Hunenborg maken duidelijk dat de burcht een van de belangrijkste Overijsselse archeologische monumenten is. Er zijn geen andere Overstichtse kastelen bekend die voor 1100 zijn gebouwd. De nieuwe inrichting, aangepast beheer en toeristische ontsluiting van het burchtterrein zullen bijdragen aan het behoud en de conservering van de archeologische resten. Zo krijgt het monument de aandacht die het vanwege zijn uitmuntende kwaliteit verdient. De plannen sluiten daarmee goed aan bij Holwerda’s mening. Hij vond dat popularisering de manier was om het publiek te betrekken bij de archeologie en zo te doordringen van het belang ervan.
Projectleider RAAP:
Huub Scholte Lubberink T 0575-567876 | E h.scholte.lubberink@raap.nl
Ik weet het. Sorry zeggen is in de mode, maar ik kan er nu echt niet aan ontkomen. Want wat is er gebeurd? Als u een omgevingsvergunning aanvraagt bij de gemeente, kan zij van u een archeologisch vooronderzoek verlangen. Als u dit door RAAP laat uitvoeren, worden wij uw opdrachtnemer, met vanzelfsprekend alle plichten die daarbij horen. Sommige daarvan staan in het Burgerlijk Wetboek en andere in de voorwaarden die wij onderling overeenkomen. Het gaat daarbij onder andere om vertrouwelijkheid en het eigendom van de adviesdocumenten en de auteursrechten, die in de regel bij de opdrachtgever komen te liggen. Als opdrachtgever bent u dus eigenaar en bepaalt u wat ermee gebeurt. RAAP maakt vervolgens een keurig rapport, dat u kunt indienen bij de gemeente, met de vergunning als resultaat. Is de gemeente niet tevreden met het onderzoek, dan krijgt u dat als vergunningaanvrager te horen. Wij voeren dan in uw opdracht de verbeteringen door. Keurig geregeld dus.
Met de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 4.0 werd in 2016 echter een nieuwe verplichting ingevoerd. Sindsdien moet RAAP het rapport in afschrift en ter goedkeuring voorleggen aan de gemeente. Iedereen werd boos, soms heel erg boos. U als opdrachtgever ziet uw rapport nu zonder uw tussenkomst en toestemming naar de gemeente verdwijnen. De gemeente krijgt de taak in de schoenen geschoven een rapport goed te keuren, terwijl ze wettelijk gezien alleen maar een besluit hoeft te nemen op de aanvraag omgevingsvergunning. RAAP ten slotte heeft de vertrouwelijkheid met haar opdrachtgever moeten schenden. En we zitten bovendien met een warboel aan rapportversies omdat er nu door twee partijen tegelijkertijd commentaar wordt geleverd.
Voor die nieuwe eis zijn twee argumenten aangevoerd. Zo zou de goedkeuring van de gemeente allereerst nodig zijn om de status van het rapport te verhelderen. En de goedgekeurde rapporten zouden vervolgens weer nodig zijn als onmisbare schakel ter verkrijging van een registratie in het beroepsregister voor archeologen. Wel weer jammer dat gemeentes helemaal geen goedkeuringsverklaringen bij rapporten afleveren. Dat is immers hun wettelijke taak niet. Kortom, een onbegrijpelijke eis. Wat zou nu de oplossing kunnen zijn? Heel simpel: door de woordjes ‘in afschrift ter goedkeuring’ te schrappen uit de kwaliteitsnorm. Sla er alle voorgaande KNA-versies maar op na, daarin stond het prima verwoord: ‘De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de bevoegde overheid krijgen zodra gereed doch uiterlijk binnen twee jaar na beëindiging van de veldwerkzaamheden het standaardrapport aangeleverd.’ Sorry, maar vroeger was alles beter.
De beerput die in Coevorden is opgegraven, hoort bij het Commandement. Dat was de ambtswoning van de commandeur die in de 17e eeuw de hoogste militaire autoriteit was in de vesting Coevorden. Deze woning lag aan de Bentheimerstraat. De gewone soldaten verbleven in een naastgelegen 80 meter lang blok met kazernebarakken, onderverdeeld in kamertjes van 4x4 meter. De woning en soldatenverblijven zijn ook opgegraven.
In een beerput werden menselijke uitwerpselen uit de poepemmer geloosd, maar kwam ook het huishoudelijke afval terecht. Beer betekent poep. Bij het openen tref je een bruine massa vol samengekoekte resten van verteerde uitwerpselen aan. De beerput ruikt dan ook naar muffe mest. In de open lucht verwaait de stank gelukkig al snel.
Een beerput werd doorgaans achter de huizen aangelegd, De beerput in Coevorden, die dateert uit het eind van de 17e eeuw, was een rechthoekige bak, gemaakt van dikke eikenhouten planken met palen in de vier hoeken. De houten bak was ongeveer 1,5 meter diep. Er bestaan ook beerputten van baksteen en met een stortkoker.
Vanwege de vele gebruiksvoorwerpen en etensresten is de beerput heel voorzichtig uitgegraven. De grote, vrijwel hele voorwerpen zijn met de hand uit de put gehaald. De beerput is tot op de bodem leeggeschept en alle grond of ‘beer’ is gezeefd met water uit de gracht. Hierbij hadden de archeologen hulp van vrijwilligers.
Wat onderin de beerput zit, is niet per se het oudste. Een beerput werd geregeld, zo om de paar jaar, leeggemaakt en de mest afgevoerd en over de akkers gestrooid. Er waren speciale regels voor het leeghalen van de beerputten. In deze Coevordense put stond de schep waarmee de ‘heren van de beer’ dat deden nog tegen de kant!
De meest opmerkelijke vondsten uit de beerput zijn tientallen lakzegels en stukjes van de bijhorende brieven van perkament. Verder zaten er complete kruiken van steengoed in, een plooischotel, luxe versierde drinkglazen, wijnflessen, een spiegel, enkele zalfpotjes met inhoud, benen kammen, leren schoenen en hele kleine voorwerpen zoals kralen, spelden, prikkers van hout en ook twee muntjes, waaronder een uit 1685. Dat geeft een mooie datering voor de put.
Qua voedselresten zaten er in de beerput heel veel pitten van kersen en pruimen, doppen van walnoten en hazelnoten, zaden, botjes van kleine dieren, visgraten, oesters en eierschalen. Allemaal prima geconserveerd in de beer. Een botanicus en een archeozoöloog gaan die voedselresten onderzoeken: ze kunnen een goed beeld geven van wat de bewoners van de Commandeurswoning in die tijd aten.
Voordat ze als regioarcheoloog voor Parkstad aan de slag ging, had Hilde Vanneste voornamelijk in het veld gestaan als archeoloog. Dat er bij een gemeente zóveel moet gebeuren om een archeologisch onderzoek te starten, had ze toen niet gedacht. Sinds 2011 werkt ze voor de acht gemeenten van Parkstad aan de bescherming en het behoud van het archeologisch erfgoed. Inmiddels vindt ze het hele beleidstraject een boeiend en belangrijk deel van de archeologie. Als het op gemeentelijk niveau niet goed geregeld is dan wordt het lastig, zegt ze. En de archeologische kwaliteit van het onderzoek begint bij de gemeente.
De Parkstadgemeenten hebben in 2007 gezamenlijk een archeologische verwachtings- en advieskaart laten maken door RAAP. Die werden veel gebruikt als onderlegger bij de ruimtelijke ordening. Heerlen was toentertijd de trekker van het archeologiebeleid. Vanneste: “In Heerlen was het Fred Vondenhoff die zich met hart en ziel ervoor inzette dat er voor alle acht gemeenten een archeologische advieskaart kwam. In 2013 zijn de kaarten geactualiseerd.” Zo was bij elke gemeente bekend wat er waar aan archeologie te verwachten was, en welk beleid daaraan gekoppeld was bij bodemwerkzaamheden. Afgelopen jaar werkte RAAP mee aan de archeologische beleidsnota’s die voor alle Parkstadgemeenten zijn geschreven.
De stadsregio Parkstad is van oorsprong een mijnstreek. Ooit was het een van de welvarendste gebieden in Nederland, maar sinds de mijnen in de jaren 60 van de vorige eeuw sloten, ging het bergafwaarts. Door bestuurlijk samen te werken op verschillende gebieden zoals economie en toerisme is de regio weer volop in beweging. Onder Parkstad vallen de acht Limburgse gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal.
Wat is de meerwaarde van een archeologische beleidsnota ten opzichte van een archeologische beleidskaart?
Vanneste: In een beleidsnota worden de ambities van een gemeente verder uitgewerkt. De titel van de nota’s ‘Erfgoed is identiteit’ geeft dat ook aan. De nota’s beginnen niet meteen met de saaie wettelijke taken en verplichtingen, maar juist met een kernvraag als ‘waar komen we vandaan?’ In dat verband zijn cultuurhistorische resten van groot belang en wij proberen dat erfgoed beleefbaar te maken. Het is een vicieuze cirkel: door mensen erbij te betrekken, zoals we doen met ‘erfgoed op straat’ in Heerlen, maak je burgers warm voor de archeologie. Samen kunnen we veel meer bereiken. Sommige gemeenten zijn hierin vooruitstrevend, bij andere ligt het politiek wat gevoeliger.
Wat is het voordeel om dit voor 8 gemeenten tegelijk aan te pakken?
Het voordeel is dat je voor het volledige gebied, de 8 gemeenten tegelijk, de archeologie in kaart hebt. Het archeologiebeleid is identiek maar qua ambitie zijn er verschillen. Zo is Heerlen heel ambitieus met een project om erfgoed op straat zichtbaar te maken. Voerendaal, Heerlen, Simpelveld, Kerkrade en Landgraaf maken deel uit van het Via Belgica-convenant, en zij maken op die manier het Romeinse verleden weer beleefbaar. Het was overigens best lastig om de beleidsnota’s van de grond te krijgen, dit hele project heeft wel 5 jaar geduurd. Je zit in een politieke organisatie, elke gemeente wil andere accenten leggen, je moet continu afstemmen, daarom heb ik RAAP gevraagd om te helpen.
Wat vindt u het sterke punt van de beleidsnota’s?
Dat mensen zich bewust worden van wie we zijn en waar we vandaan komen. Dat bewustwordingsproces vind ik belangrijk. Erfgoed is geen eigendom van archeologen, iets waarover je een rapport maakt dat in een kast beland. Ik ben er juist voor om dat met de bevolking te delen.
Opgraving bij het Etzenraderhuusken
Waarom heeft u RAAP om ondersteuning gevraagd bij het maken van de beleidsnota’s?
Omdat RAAP de eerste archeologisch verwachtingskaart heeft gemaakt en bij de actualisering in 2013 betrokken was. En daarnaast omdat ik goede ervaringen heb met RAAP op dat vlak. Ook handig is dat ze met het kantoor in Limburg dichtbij zitten.
Hoe zijn de beleidsnota’s ontvangen bij de acht gemeenten?
Alle gemeenten vonden het goed gepresenteerd, met goede afbeeldingen en heldere opmaak. In Kerkrade en Heerlen, waar de nota’s nu vastgesteld zijn, waren alle raadsleden enthousiast. De andere gemeenten volgen nog. Maar het zijn natuurlijk beleidsstukken, qua inhoud blijft het politiek gevoelig. Je kunt qua ambitie hoog inzetten, maar de oppositie kan iets anders vinden.
In sommige beleidsnota’s wordt ervoor gepleit erfgoed ook beleefbaar te maken en te ontsluiten voor toerisme: is er genoeg interessante archeologie in de Parkstad regio?
Ja natuurlijk! Het zit hier helemaal vol met archeologie. Kerkrade, Voerendaal, Nuth, Heerlen en Simpelveld zijn zwaar vertegenwoordigd qua Romeins verleden. In het hart van Parkstad kruisen twee grote Romeinse wegen. Daarlangs lagen talrijke villa’s zoals de villa van Voerendaal. Ook het Romeinse badhuis in Heerlen is een bijzonder rijksmonument. In de noordelijke gemeenten Brunssum en Onderbanken ligt het accent meer op het middeleeuwse verleden, met mottes, pottenbakkerijen, landweren en kastelen. Parkstad is een van de rijkste regio’s qua kastelen in Nederland.
Hoe worden gemeenten ondersteund bij het beleefbaar maken? Vanuit de provincie is het beleidsplan ‘Archeologie in de etalage’ gestart om archeologie beter toegankelijk te maken voor het grote publiek. Daarvoor is subsidie aan te vragen. Kasteel Schaesberg en Etzenrade zijn mooie voorbeelden hoe je met erfgoed kunt omgaan. Voor Heerlen hebben we een maquette en 3D-reconstructie laten maken van het Landsfort Herle. Een belangrijke middeleeuwse versterking, waarvan de Schelmentoren nog steeds pronkt in het centrum van Heerlen. Dat middeleeuwse verleden willen we beter zichtbaar maken. Verder wordt het Romeinse kwartier in Heerlen ontwikkeld, waar het Romeinse badhuis en het provinciaal depot voor bodemvondsten zich bevinden. Daar willen we het Romeinse verleden zichtbaar maken. Daarnaast is vanuit Parkstad met IBA gestart, dat staat voor Internationale Bau-Anstellung naar Duits voorbeeld. Het is een groot project om het Parkstad gebied nieuw leven in te blazen en aantrekkelijker te maken.
In alle nota’s staan de archeologische hoogtepunten als ‘parels’ van Parkstad beschreven: wat vindt u zelf de mooiste parel?Ik ben nu zo bezig met Kasteel Etzenrade in Onderbanken dat ik eraan verknocht ben geraakt. Het Romeinse verleden heeft nog weleens een hoog Indiana Jones gehalte. Ik vind het middeleeuwse verleden eigenlijk nog spannender, omdat we er minder vanaf weten terwijl er juist wel historische bronnen van bestaan. Die maken het complex maar ook erg boeiend, want je moet niet alleen de resultaten van het veldwerk interpreteren, maar ook daadwerkelijk die bronnen erbij betrekken. Voor Etzenrade is de bouwgeschiedenis onderzocht en dat zet het in een heel ander perspectief dan tot nu toe gedacht. Het Etzenraderhuusken was een hoeve die in de nieuwe tijd is gebouwd. Achter het Etzenraderhuusken is een motte opgegraven en die blijkt een andere oriëntatie te hebben gehad dan de hoeve. In de nieuwe tijd vond er namelijk een verbouwing plaats en is het geheel naar de mode van die tijd symmetrisch getrokken. Vermoedelijk zou op de plek van de motte een nieuw kasteel komen.
Dat kwam er uiteindelijk niet van, omdat er geen geld was. En dan is er nog samenhang met andere middeleeuwse resten in Parkstad, zoals het beekdal van de Rode Beek waar klei werd gewonnen voor middeleeuwse pottenbakkerijen. Dat vind ik echt boeiend.
Projectleider RAAP: Mijke Peeters T 0495-513555 | E m.peeters@raap.nl
Na meer dan tien jaar opgravingen is het archeologisch onderzoek aan de Grote Markt in Groningen afgerond met een circa 1600 pagina’s dik rapport. Binnenkort is het voor iedereen online toegankelijk.
In 2008 startte de gemeente Groningen met het graafwerk aan de Oostwand van de Grote Markt. Sindsdien zijn er verschillende opgravingscampagnes uitgevoerd. Niet alleen grote delen van de Grote Markt-oostzijde, maar ook het Martinikerkhof en het Groninger Forum-terrein is opgegraven. RAAP nam in 2013 de uitwerking van de opgravingsresultaten ter hand, deed enkele kleine opgravingen en stelde alle onderzoeksresultaten te boek. Het rapport, dat nu klaar is en uit meerdere delen bestaat, schetst de ontwikkeling van een belangrijk stuk stadshart vanaf circa 700 tot heden.
Het archeologisch onderzoek vond plaats vanwege grootschalige nieuwbouw aan de Grote Markt. Zo zijn er onder andere nieuwe panden langs de Oostwand van de Markt gebouwd en zijn het cultuurcentrum Groninger Forum en de Nieuwe Markt, ten oosten van deze nieuwe Oostwand aangelegd.
BIsschopshof
In het gebied van de Grote Markt oostzijde ligt precies het historische en archeologische brandpunt van Groningen. Op die plek had de bisschop van Utrecht, die in de volle middeleeuwen de machthebber van Groningen was, zijn basis: de Bisschopshof. De bisschop verkreeg de hof samen met een omvangrijk landgoed in 1040 van de Duitse koning Hendrik III. De giftbrief waarin de overdracht is geregeld, is het oudste bekende document waarin Groningen wordt genoemd. Bij de opgravingen zijn verschillende sporen aangetroffen die qua ligging en ouderdom zeer waarschijnlijk onderdeel waren van de Bisschopshof. Het gaat onder andere om een diepe waterput met een holle boomstam uit circa 1075 na Chr. als putmantel.
Verder heeft het archeologisch onderzoek duidelijk gemaakt dat ruim voor 1040 al structuren, verkavelingsrichtingen en zelfs rudimentaire wegen bestonden, die tot op heden nog bestaan of te herkennen zijn. Een voorbeeld daarvan zijn twee parallel naast elkaar gelegen sloten, uit omstreeks de 8e-9e eeuw, die precies in het verlengde van de Oosterstraat lagen. Waarschijnlijk zijn het bermsloten van een weg die de basis voor de huidige Oosterstraat vormden.
Websites
Vanaf december 2018 is het rapport te downloaden als ‘Stadse Fratsen 44’ op de website van Stichting Monument & Materiaal:
www.stichtingmenm.nl/index.php/publicaties/stadse-fratsen
Wie alvast een ‘digitaal voorproefje’ van de verhalen achter de vondsten van de Grote Markt Groningen wil hebben kan terecht op www.degrotemarktplaats.nl
Opgraving van de holle boomstam van een
diepe waterput uit 1075.
Bakstenen huizen
In de loop van de late middeleeuwen verloor de Utrechtse bisschop zijn invloed in Groningen. De landelijke nederzetting uit de 11e eeuw was aan het einde van de middeleeuwen veranderd in een stad met stadsmuren. Deze verstedelijking liet ook de bisschoppelijke hoven niet ongemoeid. Vanaf de 14e eeuw verschenen de eerste bakstenen huizen aan de oostzijde van de Grote Markt. De verstedelijking breidde in de nieuwe tijd uit over het grootste deel van het gebied. Inmiddels is de herontwikkeling van dit deel van Groningen (nog steeds) in volle gang.
Frisse lucht voor longlijders
Al in de prehistorie hadden de bewoners invloed op het landschap rond Hilversum. Zo legden ze er raatakkers aan en bouwden ze grafheuvels. In de middeleeuwen veranderde het aangrenzende gebied van Loosdrecht door veenontginningen en in de 17e eeuw startte de bebossing. Dat leidde uiteindelijk tot het ontstaan van een landgoed. In de 19e eeuw stond het Hilversummer landschap bekend als een gezonde omgeving waar je ook kon kuren. Dat er in 1927 gestart werd met de bouw van een sanatorium voor tuberculosepatiënten, was te danken aan de eerste moderne vakbond in Nederland. Die bond richtte een speciaal fonds op, het Koperen Stelenfonds, dat in 1919 het terrein opkocht waar sanatorium Zonnestraal zou komen. De architecten daarvan, Jan Duiker en Bernard Bijvoet, waren geïnspireerd door het Nieuwe Bouwen en zorgden voor een baanbrekend en monumentaal ontwerp. Het gebouw liet licht, lucht en ruimte maximaal toe. Toen in 1944 het medicijn tegen tuberculose algemeen beschikbaar kwam, kreeg Zonnestraal geleidelijk een andere functie. Het werd een ziekenhuis. Die veranderde rol zorgde voor herbouw en allerlei ingrepen in het landschap zonder een duidelijk ruimtelijk ontwerp. In de 21e eeuw kwam de ommekeer. In 2013 startte een landschappelijk herstelplan. Ook met de restauratie van het hoofdgebouw en de paviljoens werd gestart.
Op weg naar Unesco Werelderfgoed
Inmiddels worden voorbereidingen getroffen om Zonnestraal te nomineren voor de Unesco-Werelderfgoedstatus. Vanwege de voorbereiding van een Unesco-Geopark-status voor de Gooi- en Vechtstreek en de wens van de gemeente Hilversum om Zonnestraal meer te promoten maakte RAAP in samenwerking met Bureau Overland voor de gemeente Hilversum een cultuurhistorische beschrijving met landschapskaarten en reconstructietekeningen. De publieksvriendelijke beschrijvingen en de digitale 3D-reconstructies hebben betrekking op het gebied rond Zonnestraal in verschillende tijden. De vier gekozen periodes waren bepalend voor de gelaagde opbouw van het landschap op dit moment. Het gaat om de late prehistorie waarvan relicten nog herkenbaar zijn in het reliëf, de middeleeuwse veenontginningen van Loosdrecht, de vroege bosbouw rond 1700, en de vorming van landgoed en buitenplaats vanaf circa 1800 tot 1919.
3D-Ontwerp RAAP: Olav Odé
T 0294-491500 | E o.ode@raap.nl
Voor meer 3D-ontwerpen van RAAP kijk op https://www.raap.nl/3Dreconstructie.html
met archeoloog
Floris Beke
Waar in de put?
In België, in Oost-Vlaanderen in een tracé ergens tussen
Temse en Zelzate.
Wanneer?
We zijn midden september 2018 met de opgravingen begonnen. De bureaustudie, de prospecties en grondboringen, die aan de opgraving vooraf gingen, zijn echter al een jaar eerder opgestart.
Waarom?
Air Liquide legt een nieuwe pijpleiding aan voor zuurstof (02). De impact van deze werken zal het archeologisch
bodemarchief aantasten.
Voor wie?
De bouwheer ‘Air Liquide’ biedt grote volumes gassen aan voor industriële activiteiten. Om deze beschikbaar te maken, voorzien zij een leidingnet over heel Europa. Het aanleggen van deze pijpleiding en het aansluiten van de staalproducent Arcelor Mittal op dit netwerk zal straks heel wat tankwagens van de weg halen.
Met wie?
Vrijwel het hele RAAP team Vlaanderen is op een of andere manier betrokken bij dit project. Tijdens de opgravingen zijn
we dagelijks met negen archeologen en drie kranen actief. Door de grote omvang werken we ook samen met enkele freelance archeologen. Het steentijdonderzoek is uitbesteed aan een
ander bedrijf.
Welke omvang?
Het tracé is ongeveer 32 km lang. Op basis van de landschappelijke en archeologische boringen zijn 11 locaties geselecteerd voor onderzoek naar vuursteen. Op 34 locaties, circa 5 hectare, vindt een vlakdekkende opgraving plaats. Afhankelijk van de terreinsituatie is de opgravingsput tussen de 6 en 8 meter breed. De lengte varieert tussen 20 en 600 meter.
Hoe gaat het onderzoek?
Door de bijzonder goede weersomstandigheden kunnen we vlot en aangenaam werken. Het terreinwerk loopt inmiddels op zijn einde en heeft al mooie archeologie opgeleverd. De meeste sporen dateren uit de periode tussen de metaaltijden en de Romeinse tijd. Vooral bewoningssporen, onder andere zes houtbouwen, vijf waterputten, tientallen graanschuurtjes, poelen, afvalkuilen, een silo en heel wat nederzettingsafval. Ter hoogte van Temse hebben we een aantal houtskoolmeilers gevonden. Dit zijn kuilen waarin houtskool geproduceerd werd om te gebruikten voor bijvoorbeeld ijzerwinning of glasbewerking. Vermoedelijk dateren ze uit de Romeinse tijd. Daarnaast hebben we nog sporen gevonden van middeleeuwse agrarische activiteiten, landinrichting en bosbouw.
Recuperatie van de houten planken van de waterput
Vondsten?
Er zijn twee Romeinse waterputten aangetroffen waarvan de houten constructies bijzonder goed geconserveerd zijn. Vanaf de bodem, ongeveer vijf meter onder het huidige maaiveld, is deze planken constructie tot twee meter hoogte vrijwel intact bewaard gebleven. Een van de waterputten was na zijn gebruik volgestort met Romeinse dakpannen. Helemaal onderin hebben we een unieke vondst gedaan: een fragment van een Romeinse bronzen spiegel. Deze ronde handspiegel is aan de voorkant eenvoudig glad afgewerkt. De achterzijde is versierd met een concentrische cirkel en had oorspronkelijk een gesoldeerd handvat. Zie foto rechts
Bekijks?
De strenge veiligheidsvoorschriften op de werf laten vrijwel geen bezoekers toe, maar toch krijgen we af en toe bezoek van enthousiaste grondeigenaars. En ook geïnteresseerde werklui van de leidingwerken of vertegenwoordigers van de bouwheer komen regelmatig een kijkje nemen.
Hoe nu verder?
Naar verwachting zijn we nog tot eind november 2018 actief op het terrein. Het archeologisch onderzoek van het 32 km lange tracé dwars door Oost-Vlaanderen biedt ons een kans om informatie te verzamelen over het landschap en de bewoningsgeschiedenis in het verleden. Aan de hand van de opgravingsresultaten kunnen we zien of de voorkeuren van de bewoners evolueerden door de tijd. We doen natuurwetenschappelijk onderzoek naar enkele beloftevolle contexten. Dat zal, onder andere met een vegetatiereconstructie, een extra dimensie geven aan deze landschappen.
Projectleider RAAP:
Floris Beke
T (+32) 0485 42 82 75 | E f.beke@raap.be
Een digitale kaart raadplegen via je smartphone of tablet en zelf kiezen waarop je inzoomt en doorklikt: superhandig en veelgebruikt. Ook info uit erfgoedprojecten is prima via zulke interactieve webkaarten
toegankelijk te maken.
Bij vrijwel elk archeologisch of cultuurhistorisch project worden geografische gegevens verzameld, geanalyseerd en in kaart gebracht. Zo komt de interpretatie van grondsporen van een opgraving op een opgravingsplattegrond en de inventarisatie van cultuurhistorische waarden op een waardenkaart. De schaal van die kaarten en de gebruikte ondergrond zijn vooraf bepaald: eenmaal vastgelegd zijn ze dus statisch. Als het project klaar is, krijgt je als opdrachtgever een rapport met pdf van de kaarten en doorgaans ook de digitale GIS-data erbij. Vaak zijn dat meer data dan op de kaarten gepresenteerd staat. Met al die waardevolle data gebeurt veelal niks. Een gemiste kans als je weet wat er online mee te doen is. Door die data interactief via een WebGIS op internet te zetten, kun je namelijk veel meer informatie kwijt en tegelijk ook meer mensen bereiken en betrekken bij het lokale erfgoed.
Een WebGIS is een Geografisch Informatie Systeem, afgekort GIS, oftewel een verzameling geografische data die je via internet kunt raadplegen. Die data zijn als een aantrekkelijk gepresenteerde ‘webkaart’ online te zetten. Je kunt zo’n webkaart als gebruiker zowel op je pc, tablet als telefoon bekijken. Je bepaalt zelf wat je wilt zien en waar je op inzoomt, en ook de ondergrondkaart kies je zelf. Kennis van GIS-systemen en dataformaten heb je daarvoor niet nodig en je hoeft ook geen data te downloaden.
Sinds 2018 maakt RAAP voor het maken van webkaarten gebruik van WebGIS Publisher (WGP), een product van Nieuwland Geo-informatie in Wageningen. Onder andere de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gebruikt dit softwaresysteem. WGP brengt het beheren, maken en publiceren van webkaarten onder in één online omgeving. Daarmee zijn de geografische resultaten van een archeologisch of cultuurhistorisch onderzoek snel en efficiënt online te delen.
WebGIS Publisher is simpel opgebouwd uit een kaartviewer, het kaartenportaal en de beheeromgeving. In de kaartviewer kunnen gebruikers de kaartlagen, of zogenoemde ‘kaartthema’s’ bekijken. In de beheeromgeving zijn nieuwe kaartthema’s aan te maken en toe te kennen aan specifieke gebruikers. Via het kaartenportaal kan je de kaartthema’s doorzoeken op trefwoorden en - afhankelijk of je bent ingelogd - kiezen uit thema’s die voor iedereen of specifiek voor jou te bekijken zijn in de kaartviewer.
Naast gebruikelijke functies als in- en uitzoomen op kaarten, kaartlagen aan- of uitzetten en het kaartvenster verschuiven, heeft de kaartviewer andere handige functies: de transparantie en volgorde van kaartlagen aanpassen, informatievensters met tekst en foto’s openen op de kaart of in een pop-up, een legenda of extra informatie over kaartlagen openen in een zijbalk, een adres opzoeken en de kaart hierop centreren en thematische kaartlagen of selecties daaruit downloaden.
De webkaart is bij uitstek geschikt voor instanties die de resultaten van een archeologisch of cultuurhistorisch project willen delen met een breed publiek. Vooral gemeentelijke erfgoedkaarten lenen zich er goed voor. Gemeenten delen informatie met hun burgers vaak al door pdf’s van hun erfgoedkaarten online te zetten. Ter aanvulling of in plaats van de pdf-kaarten kan RAAP een webkaart leveren, geheel op maat. Ook voor waterschappen en landschapsbeheerders is het prima in te zetten als interactief middel om erfgoed laagdrempelig en beter in beeld te brengen.
RAAP host de data en de functionaliteit van de webviewer. Opdrachtgevers krijgen een kaart-widget die in de eigen website kan worden opgenomen. Als er later nieuwe informatie beschikbaar komt of andere wensen zijn, is de webkaart eenvoudig aan te passen. In het onderhoudscontract maken we afspraken over informatieveiligheid, beschikbaarheid van de website en onderhoudswerkzaamheden. RAAP kan de data ook als service ontsluiten voor intern gebruik. Daarmee kun je de kaartlagen rechtstreeks in je eigen desktop GIS software (MapInfo, QGIS, ArcGIS, Stroomlijn, Nedbrowser, etc.) openen.
Wie meer wil doen met waardevolle geografische informatie kan het kaartenportaal op https://wgp.archeogis.nl bezoeken. Daar staat een aantal publiek beschikbare kaartviewers die samen een goed beeld geven van de mogelijkheden die ons systeem biedt. Of neem contact op met Luuk Keuken (cultuurhistorie) of Tom Vanzieleghem (geo-informatie) voor een nadere toelichting.
Projectleiders RAAP:
Luuk Keunen T 0575-567876 | E l.keunen@raap.nl
Tom Vanzieleghem T 0575-567876 | E t.vanzieleghem@raap.nl
Sinds 2017 experimenteert RAAP met de techniek ‘Structure-from-Motion’ (SfM) om complexe structuren, profielen en vlakken vast te leggen bij archeologisch onderzoek. Inmiddels is deze digitale fototechniek flink geoptimaliseerd en ingepast in het werkproces. Vooral bij opgravingen in de binnenstad en bij het documenteren van complexe 3-dimensionale structuren, is de techniek een welkome, snelle oplossing.
Structure-from-Motion is een vorm van fotogrammetrie waarbij met behulp van foto’s en enkele vaste meetpunten snel en zeer nauwkeurig een 3-dimensionaal model van een object te maken is. De afmetingen van het object maken niet uit, dit kan micro- of macroniveau zijn. Van een munt of een hekwerkje, tot complete muurresten of een hele opgravingsput.
Bij deze techniek, in het Nederlands ‘structuur-uit-beweging’ geheten, worden foto’s genomen door rondom het object te bewegen, vandaar de naam. Het object wordt vanuit zoveel mogelijk verschillende standpunten vastgelegd, met flink wat overlap in de foto’s. Minimaal vier vaste meetpunten worden daarbij mee-gefotografeerd: die zorgen voor de verankering in het Rijksdriehoekstelsel en leggen de coördinaten vast. Door het gebruik van zoveel standpunten kan voor alle overlappende punten in de foto’s de driedimensionale locatie worden uitgerekend. Dit gebeurt met hulp van slimme software die vervolgens een 3D-puntenwolk genereert. Deze puntenwolk is vrijwel even nauwkeurig als een 3D-laserscan. Na het maken van de puntenwolk wordt een zogenaamde mesh gegenereerd, waar de oorspronkelijke foto’s weer overheen geprojecteerd worden voor een levensecht resultaat.
Foto: SfM in het veld: het fotograferen van een gevlochten beschoeiing bij de opgraving van de bochtafsnijding Delftse Schie, met op de randen kaartjes die als referentiepunten fungeren.
Het resultaat: een gedetailleerd 3D-model van het vlechtwerk.
Complexe muurresten
De voordelen van SfM zitten vooral in de precisie en snelheid waarmee het 3D-model gemaakt kan worden. Het vergt wel wat rekenkracht van de computer. Het resultaat van SfM kan zowel als 3D-model, en als ortho-foto (loodrechtfoto) verder gebruikt worden. Een voorbeeld zijn de muurresten die eerder dit jaar zijn opgegraven door RAAP op het Meelfabriek-terrein in de binnenstad van Leiden. Traditioneel worden de individuele bakstenen in de muur op schaal met de hand getekend. Een tijdrovend en soms logistiek ook ingewikkeld karwei in het veld. Met SfM kunnen de ortho-foto’s uit het 3D-model eenvoudig in een GIS-programma worden geopend, waarna ook de kleinste baksteentjes gedetailleerd kunnen worden overgetrokken. Dit proces is niet alleen sneller en eenvoudiger dan de ouderwetse veldtekening. Er wordt ook een nauwkeurigheid bereikt die met de hand in het veld niet haalbaar is. De kwaliteit van de opgravingsdocumentatie (en vooral de beelden) krijgt hierdoor een enorme kwaliteitsimpuls.
Getrapte profielen
Een ander voorbeeld is het vastleggen van getrapte profielen. Het tekenen van dergelijke profielen in het veld is erg lastig. Er moeten namelijk meerdere meetlinten gespannen worden of een loodrecht-meting op het lint worden gedaan. Met fotogrammetrie kan het hele profiel in nog geen 10 minuten worden vastgelegd. Het aantal trappen maakt hierbij niet meer uit. Het profiel van de opgraving die RAAP dit najaar in Nieuwegein uitvoerde, is daar een mooi voorbeeld van. Door de hoge nauwkeurigheid is SfM is ook een zeer goed en objectief hulpmiddel bij de interpretatie van sporen en het herkennen van details.
Het gebruik van SfM in de archeologie staat nog in de kinderschoenen. Naar verwachting zal de toepassing ervan alleen maar toenemen, vooral bij stadskernonderzoek. De 3D-modellen die met SfM worden gemaakt, zijn ook aantrekkelijk om aan het publiek te laten zien. Online gezet kun je het object zelf van alle kanten bekijken. Bij RAAP wordt deze digitale techniek nu meer gestandaardiseerd in het veldwerk en ook aangeboden voor specifieke opdrachten met complexe structuren.
Projectleider RAAP:
Roosje de Leeuwe T 071-5768118 | E r.de.leeuwe@raap.nl
De baardmankan hiernaast is afgelopen zomer opgegraven op het terrein van de Meelfabriek in Leiden. Tijdens de opgraving (in opdracht van Van der Wiel Bouw B.V.) heeft RAAP ook
resten van een ‘stinkende’ leerlooierij onderzocht.
Meer hierover op de poster die voor de publiekspresentatie in Erfgoedcafé Leiden is gemaakt.
Archeologen hebben een beperkt voorstellingsvermogen. Dat werd weer eens pijnlijk duidelijk toen begin oktober een al veel eerder (in 2011) aangetroffen potje, met raadselachtige inscripties rondom, in de pers kwam. Daarover wilde ik een column schrijven, toen tot mijn grote ergernis bleek dat Jona Lendering dit op zijn blog (mainzerbeobachter.com) van 1 oktober al gedaan had. Nou ja, die zal niet iedereen gelezen hebben, dus ik borduur er nog even op voort. Het in Lent aangetroffen miniatuurpotje dateert uit de vroege ijzertijd. Er staan enkele raadselachtige tekens op. De Nijmeegse archeoloog Peter van den Broeke heeft hierover in de laatste ‘Archeologie in Nederland’ een artikel geschreven waarin hij concludeert dat dit schriftachtige tekens betreffen, lang voordat het schrift daadwerkelijk in Nederland geïntroduceerd werd. Uniek voor de noordelijke helft van Europa. Het lijken twee paren van vier dezelfde tekens, zij het in omgekeerde volgorde ingekrast. Van den Broeke onderzocht de verschillende mogelijke parallellen met op
dat moment gangbare schriften in Zuid-Europa en kwam tot de volgende conclusie: het betreft een imitatie of pseudoschrift, mogelijk van een Noord-Iberisch schrift. Omdat gebruik van het schrift ook in deze streken hoogst uitzonderlijk was, sprak Van den Broeke van ‘verbazing in het kwadraat’ en brak vervolgens zijn hoofd over de vraag hoe dit potje dit zeldzame zuidelijke opschrift kan hebben. Het voert te ver om te stellen dat Lendering van deze stelling gehakt maakt, maar veel scheelt het niet. Bij mij blijft een zin hangen, de meest cruciale: ‘onze uitleg van de waarneming is geconditioneerd door wat we gewoonlijk zien’. Oftewel, het is een schrift omdat in onze tijd en cultuur dit soort tekens nu eenmaal schrift zijn. Dus rijst de vraag ‘welk schrift is het?’ De vraag die eraan vooraf zou moeten gaan is ‘wat is dit?’ Er wordt veel gevraagd van archeologen, dat wordt weleens onderschat. Om op basis van ons bronnenmateriaal het leven van de mens te reconstrueren vergt voorstellingsvermogen, maar ook fantasie
en creativiteit. ‘Out of the box-denken’ zogezegd. Het verhaal van dat potje deed me denken aan een tekening op een andere - zelf in Rhenen gevonden - pot uit dezelfde periode. Met daarop een abstract aandoende tekening van een paar lijnen waarvoor ik een prijsvraagje uitschreef op een congres. De vraag ‘wat is dit?’ leverde tientallen reacties op. En daar zaten de geijkte bij: een antropomorfe of zoömorfe figuur. In mijn uiteindelijke onderzoeksrapport hield ik het op ‘gestileerde voorstelling van een edelhert’. Daar heb ik spijt van – zo geconditioneerd als ik was door wat ik gewoonlijk zag. Hoe origineel waren sommige andere suggesties: een landkaart of een handtekening. Het valt ook echt niet mee om archeoloog te zijn: je moet het doen met wat je hebt, en toch vergeten wie je bent en wat je vormt.
Ivar Schute
senior projectleider RAAP
Wie onderzoek doet, die kan wat vinden.
Senior projectleider Nico Willemse over een opzienbarende vondst.
Wat is het?
Ze lijken op lelijke oliebollen, deze ‘armoured mudd balls’ of vrij vertaald ‘gepantserde kleiballen, en ze ontstaan in een rivier. Het zijn brokken klei of leem die van de oever afbraken en samen met zand en grind over de rivierbodem mee zijn gaan rollen. Vervolgens bleef er allerlei grover materiaal aan plakken.
Waar en wanneer is het gevonden?
Langs de Spiegelwaal bij Nijmegen in de zomer van 2014. De aannemer moest daar de onderkant van de nieuwe rivierdijk bekleden met gevlochten rijshout en stenen. Daarvoor werd een werkstraat van 10 meter diep en honderden meters lang aangelegd en droog gepompt. Als bijvangst ontstond tegenover het te bestenen talud een enorm lange profielwand van de afzettingen van de Waal. Van de kleiige oever tot de diepste geulafzettingen. Wel 8 tot 10 meter dik.
Wat ging er door je heen toen je het voor het eerst zag?
Dit is wel heel bijzonder! Omdat kleiballen voornamelijk in het diepste van de geul meerollen, wist ik dat ik onderin de werkstraat aan de basis van de Waal stond. Dat bleek ook uit de grote zwerfstenen waarin ze voorkwamen en archeologisch materiaal uit de eerste twee eeuwen van onze jaartelling, zoals een Romeinse kan. Dit was de rivier uit de tijd van Ulpia Noviomagus, onze oudste stad! Lange tijd dachten we dat de Waal in de Romeinse tijd bij Nijmegen dezelfde loop volgde als de huidige Waal en dat van de Romeinse Waal geen afzettingen bewaard waren gebleven. Hieruit bleek dus het tegendeel.
Hoe zeldzaam is de vondst?
Niet heel zeldzaam, hoewel je zulke kleiballen in Nederland zelden zo diep in hun oorspronkelijke habitus kunt bestuderen. Het bijzondere is dat ze samen met de archeologische vondsten laten zien dat de resten van de rivier die zo belangrijk was voor de Romeinen vrijwel compleet in de bodem bewaard zijn gebleven.
Wat maakt deze vondst voor jou bijzonder?
We weten niet precies hoe het rivierenlandschap ter hoogte van de eerste Romeinse legerkampen en nederzettingen langs de Waal eruitzag. We hebben ook geen idee voor welke uitdagingen mensen destijds stonden bij het bouwen van bruggen en het bereikbaar houden van havens en nederzettingen. Maar nu de Romeinse Waal is teruggevonden, kunnen we allerlei onbeantwoorde vragen proberen op te lossen. Misschien werpt dat een heel ander licht op de late ijzertijd en komst van de Romeinen.
'Nu de Romeinse Waal is teruggevonden, kunnen we allerlei onbeantwoorde vragen proberen op te lossen.'
RAAP Magazine 2018-2, december 2018 Een uitgave van RAAP: onderzoeks- en adviesbureau voor archeologie, cultuurhistorie en erfgoedzorg.
Aan dit nummer werkten mee: Floris Beke, Janneke Hielkema, Jasper Huis in ’t Veld, Luuk Keunen, Tijmen Kok, Roosje de Leeuwe, Mijke Peeters, Ivar Schute, Huub Scholte Lubberink, Hilde Vanneste, Tom Vanzieleghem en Marten Verbruggen.
Fotografie en cartografie: RAAP (tenzij anders vermeld). Vormgeving: Olav Odé.
Redactie: Caroline Hom
Aanmelden of afmelden voor RAAP-magazine, of liever een digitaal abonnement of pdf ontvangen? Stuur een e-mail naar
raap@raap.nl
RAAP Regio Noord-Nederland (Fr, Gr, Dr)
De Kiel 11, 9206 BG Drachten
T 0512-589140 | E raapnnl@raap.nl
RAAP Regio Oost-Nederland (Gld, Ov)
Pollaan 48 E-F, 7202 BX Zutphen
T 0575-567876 | E raaponl@raap.nl
RAAP Regio Zuid-Nederland (Li, N-Br)
De Savornin Lohmanstraat 11, 6004 AM Weert
T 0495-513555 | E raapznl@raap.nl
RAAP Regio West-Nederland (N-Hl, Z-Hl, Zld, Fl, Ut)
Le Pooleweg 5, 2314 XT Leiden
T 071-5768118 | E raapwnl@raap.nl
RAAP Hoofdkantoor
Leeuwenveldseweg 5b, 1382 LV Weesp
T 0294-491500 | E raap@raap.nl
RAAP België
Begoniastraat 13, 9810 Eke, België
T (+32) 0498 441 699 | E raap@raap.be
WWW.RAAP.NL
+
WWW.RAAP.BE