Korte berichten
UIT ‘T VELD
Kogels van een middeleeuwse vete
Deze kanonskogel en andere opgegraven musket- en kanonskogels in het Friese Warns illustreren de strijd die rond de Sytzama stins gestreden is. Over dit huis ontstond in de 15e eeuw een ruzie die ertoe leidde dat de stins (een torenvormig stenen gebouw dat verdedigd kon worden) volledig verwoest raakte. Het verhaal gaat dat de stinsbewoners Jelmer Ottes Sytzama en zijn vrouw Ats Bonningha ruzie kregen met Douwe Geales Galema, die vlakbij ook een stins had laten bouwen. Galema zou de aanval op de stins geopend hebben toen Sytzama niet thuis was. Ats hield kranig stand, maar moest zich overgeven om haar – inmiddels ingerekende – man levend terug te kunnen zien. Dit gebeurde, waarna Galema de Sytzama stins met de grond gelijk maakte. Alleen de puinresten en de gracht om de stins zijn in de bodem overgebleven en kwamen in februari 2021 aan het licht tijdens de opgraving die RAAP samen met vrijwilligers voor de gemeente Súdwest-Fryslân uitvoerde.
Tienduizend jaar gedeelde bewoningsgeschiedenis in Baarle
Tussen 2015 en 2019 is in het tracé van de randweg van Baarle een van de grootste opgravingen in de Lage Landen uitgevoerd. Deels in het Nederlandse Baarle-Nassau en deels in het Belgische Baarle-Hertog hebben 3 archeologische bedrijven – ADC, BAAC en RAAP – ruim 16 hectare opgegraven. Voor de provincie Noord-Brabant en samen met het Vlaams Gewest maakten zij een reconstructie van de bewoningsgeschiedenis rondom Baarle. Onder het asfalt van de huidige randweg N260 bleken 25 nederzettingen verborgen te liggen met relicten vanaf de prehistorie tot de recente geschiedenis.
Van het onderzoek is eind 2020 een vuistdik rapport afgerond. RAAP verzorgde de redactie en opmaak van het rapport en maakte ook een publieksbrochure over de archeologische ‘highlights’ onder de randweg. De tentoonstelling ‘Alles uit de kast’ over het onderzoek in Baarle, zal onder voorbehoud vanaf september 2021 te zien zijn.
Publieksboekje cultuurhistorisch Winterswijk
‘De middeleeuwse wortels van Winterswijk’ is de titel van het eerste publieksboekje over middeleeuws Winterswijk in een nieuwe Erfgoedreeks. Luuk Keunen, projectleider cultuurhistorie bij RAAP, schreef het in opdracht van de gemeente Winterswijk en de Vereniging Monumentenbelangen, met als doel de cultuurhistorische rijkdom van Winterswijk te delen met een breed publiek. Over die middeleeuwse geschiedenis is de laatste jaren dankzij archeologisch en historisch-geografisch onderzoek in het centrum veel meer bekend geworden. Het boekje verscheen eind 2020 en is verkrijgbaar in de Winterswijkse boekhandels. Dit jaar verschijnt deel 2 in de Erfgoedreeks over de aardkundige waarden in Winterswijk. Het achterliggende RAAP-rapport voor deel 1 (‘Mauritius aan de Whemerbeek’) komt online op www.werkaanwinterswijk.nl
RTV Slingeland maakte een korte reportage over het verschijnen van de Erfgoedreeks: https://www.youtube.com/watch?v=4MeYnXA1Y_s
Promotie Yftinus van Popta
Met zijn promotieonderzoek bracht Yftinus van Popta, archeoloog bij RAAP Noord-Nederland, voor het eerst de ontwikkeling van het Noordoostpoldergebied tijdens de late middeleeuwen in kaart. De Noordoostpolder herbergt meer sporen van zijn eigen middeleeuwse verleden dan altijd is gedacht. Veel restanten van nederzettingen die in de Zuiderzee verdwenen en later werden gevonden in de akkers van de ingepolderde Noordoostpolder, zijn volgens hem onterecht aangezien voor onder andere scheepsafval. Van Popta promoveerde op 29 oktober 2020 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Meer info: https://www.rug.nl/about-ug/latest-news/events/promoties/?hfId=118491
Columns
Kwaliteit
Kwaliteit is een moerasbegrip, zo las ik laatst in de krant. Stelt u zich maar eens de vraag wat een betere auto is: een Toyota Prius of een Porsche, en je gaat al gauw kopje onder. Het is maar net waar je naar kijkt. Ook in de Nederlandse archeologie lijkt dat op te gaan. In 2018 stelden de Tweede Kamerleden Kwinten en Beckerman twintig vragen aan de minister over de kwaliteit van en het toezicht op de archeologie. Daarop zegde deze toe onderzoek te doen naar de kwaliteit van onderzoek en rapportages uit de periode vóór de invoering van de certificering (1-7-2016) en de periode daarna. Inmiddels is van de hand van de RCE het eerste onderzoek – ‘Over zaaien en oogsten’ – verschenen, dat handelt over de periode voor de certificering. De conclusie is niet mals: de inhoudelijke kwaliteit van onderzoek staat onder druk en daarmee de bruikbaarheid voor synthetiserend onderzoek. Maar goed, het is dus een nulmeting en we wachten met spanning op het onderzoek naar de inhoudelijke kwaliteit van na invoering van de certificering.
Inmiddels is wel het kwaliteitssysteem voor de archeologie zelf geëvalueerd, getiteld: ‘Graven naar verbetering’, maart 2020. Conclusie in eigen woorden: ‘Het systeem borgt de KNA-kwaliteit van archeologisch onderzoek voldoende’.
Twee onderzoeken met duidelijke conclusies, maar ik vraag me steeds meer af wat we nu onder de kwaliteit van archeologisch onderzoek moeten verstaan, laat staan hoe we deze moeten verbeteren.
Hoe komen we weer uit dit moeras? Ik heb wel een suggestie: laten we onderscheid maken tussen de twee facetten van kwaliteit en daar de verantwoordelijken voor aanwijzen. Als volgt. Bij elk wetenschappelijk onderzoek is de onderzoeksopzet het fundament. Vertaald naar de archeologie: met welke vragen, methodes en technieken onderzoek je de vindplaats? Ik noem het voor het gemak ‘de kwaliteit van de vraag’. Daarvoor is de gemeente in de regel aan zet door het opstellen of vaststellen van het programma van eisen (PvE). Vervolgens moet het onderzoek worden uitgevoerd. Dat kun je ‘de kwaliteit van de uitvoering’ noemen of de KNA-kwaliteit. Hiervoor is het archeologisch bedrijfsleven verantwoordelijk. Of dit nu een privaat bedrijf of overheidsbedrijf is, is van ondergeschikt belang.
Laten we voor het gemak ervan uitgaan dat de aanvrager van de omgevingsvergunning dit PvE 1 op 1 doorzet naar de uitvoerder van het archeologisch onderzoek en daar ook genoeg budget voor vrij maakt.
Is er dan iets aan te merken op de kwaliteit? Dat mag, maar dan tevens graag bepalen of het hier gaat om de kwaliteit van de vraag, de uitvoering of om het budget. Alleen zo komen we uit het moeras.

Ach ja, behoud
Het is altijd wat lastig uit te leggen: wij archeologen streven naar behoud, en dan bij voorkeur in de bodem. Het hele idee als archeoloog iets niet op te willen graven, heeft echter iets paradoxaals. Er is dan ook binnen de vakgroep best discussie over, zo niet ruzie. Niet elke collega kan er zich in vinden, sommigen willen niets liever dan alles omspitten en vinden het grote flauwekul iets ‘voor het nageslacht’ te willen bewaren. Een ander veelgehoord argument om archeologische resten gewoon in de grond te laten zitten, is het idee dat we in de toekomst over betere methoden zullen beschikken, en dus meer informatie uit een opgraving kunnen halen. Dat lijkt natuurlijk een beetje een argument dat altijd geldt. Anderzijds, ik deed mijn eerste opgraving in 1987, en sinds die tijd zijn de methoden en technieken sterk verbeterd. Ik zou zelfs willen zeggen, spectaculair…
Toch snappen veel archeologen er niets van. Het opgraven zit in hun systeem, in hun DNA gekerfd. En ook voor een buitenstaander is het eigenlijk niet te begrijpen dat je als archeoloog iets niet zou willen opgraven. En dat opgraven òòk als een vorm van behoud wordt gezien, zij het als documentatie op een harde schijf en als vondst in een depot, vergt ook enige mentale souplesse.
Maar zie het eens zo: een bouwhistoricus gaat toch ook niet elk kasteel afbreken om maar te kunnen onderzoeken welke verschillende bouwfasen het kende? Zie je het gebeuren, het Muiderslot, Slot Loevestein of Kasteel De Haar? Of een bioloog die bedreigde dieren uit elkaar gaat zitten plukken, alsjeblieft… Als archeoloog zeg ik dan ook weleens in verhitte discussies, je kunt het maar één keer vernietigen. Meestal gaan mensen dan toch even nadenken. Uiteindelijk is een opgraving dan wel een vorm van behoud, maar je zou evengoed kunnen zeggen dat een opgraving een gecontroleerde vorm van destructie is. Weg is weg.
Als je je er hard voor wilt maken iets van het archeologisch erfgoed te beschermen, even los van de vraag wat erfgoed eigenlijk is, dan loop je er wel tegen aan dat je je gaat inzetten voor iets dat je over het algemeen niet ziet, en waardoor je je in allerlei bochten moet wringen om mensen van dit behoud te overtuigen. Ziedaar de uitdaging.
















