Aan tafel met
Guilelmus de Vriese en Sara Loycx
Afbeelding:
Stilleven door Pieter Claesz., 1627 (Rijksmuseum, Amsterdam): vergelijkbare luxe schalen, glazen en etenswaren zijn in de Antwerpse beerput gevonden.
Aan tafel met
Guilelmus de Vriese en Sara Loycx
Afbeelding:
Stilleven door Pieter Claesz., 1627 (Rijksmuseum, Amsterdam): vergelijkbare luxe schalen, glazen en etenswaren zijn in de Antwerpse beerput gevonden.
In de grootschalig verbouwing tot hotel werden drie aanpalende herenhuizen aan de Lange Gasthuisstraat in Antwerpen meegenomen. Aan de hand van bouwhistorisch en archiefonderzoek was de evolutie van deze huizen, die alledrie rond 1600 zijn gebouwd, te volgen. Van de centrale woning zijn ook de eigenaars in de 17e eeuw bekend: de familie Spenraey verkocht het huis in 1668 aan de koopman Guilelmus de Vriese en zijn vrouw Sara Loycx. Na hun intrek zouden zij er 14 jaar wonen, waarna hun kinderen het huis erfden.
De achtertuinen van de drie huizen zijn in de 20e eeuw samengevoegd tot een grote binnentuin. Deze is in zijn geheel onderzocht en daarbij troffen de archeologen onder meer funderingen van stallingen en koetshuizen aan, evenals drie beerputten. Op het centrale erf bevond zich een grote bakstenen beerput met daarin de originele vulling waar archeologen zo dol op zijn. Want dergelijke beerputten waren niet alleen in gebruik als septische put, maar ook het huishoudelijk afval kwam erin terecht. De grote beerput bleek vol met aardewerk, glas en dierlijk bot te zitten en was daarmee in het midden van de 17e eeuw te dateren.
Onderzoek van het afval uit de beerput maakte duidelijk dat de heer en mevrouw de Vriese wel een heel luxueus leven hebben geleid. Het vaatwerk in de put bestond deels uit het dagelijkse eet- en keukengerei van lokaal gemaakt roodbakkend aardewerk. Daarnaast zat er ook heel wat Antwerpse majolica en faience tussen. Het is echter vooral het internationale karakter van het ensemble dat in het oog springt, met majolica-importen uit Portugal en Italië, steengoedkannen en -kruiken uit het Rijnland én zeldzaam vroeg Chinees kraakporselein, het eerst in zijn soort. Zeer opmerkelijk was ook de grote hoeveelheid Venetiaans glas, met enkele zeer uitzonderlijke en delicate stukken.
Afgaande op de opgegraven botresten stond er schapen- en rundvlees op het menu. Tussen de 22 soorten vis die zijn gedetermineerd, waren vooral resten van de heek opmerkelijk: een vissoort die enkel in mediterrane gebieden voorkomt. Ook resten van de steur zijn gevonden, culinair beschouwd een prestigieuze vis en tevens een statussymbool. Daarnaast aten de bewoners ook oesters, wat in die tijd al een luxeproduct was. De botjes van kalkoen wijzen eveneens op een ‘duurdere keuken’, aangezien deze vogelsoort pas tijdens de 17e eeuw zijn weg naar Europa had gevonden.
De organische plantenresten uit de beerput zijn onderzocht door de botanici van RAAP. De aangetroffen gebruiksplanten behoren voornamelijk tot fruit- en nootsoorten. Bosaardbei, framboos, braam en vlier kunnen in het wild zijn geplukt, maar evengoed in de tuin zijn gekweekt. Soorten als appel, peer en ribes komen met zekerheid voor op erven in de stad. Er zaten echter ook meer mediterrane soorten in de put, zoals resten van de vijg en zwarte moerbei. Deze werden gedroogd en vanuit Zuid-Europa getransporteerd. Druiven kunnen lokaal zijn geteeld, maar import van rozijnen is eveneens mogelijk. Er zijn ook vijftig zaden van peterselie aangetroffen. Dit kruid stond, net als vandaag, bekend als smaakmaker.