De bocht afgesneden
Het Maastraject tussen Ravenstein en Lith gaat de komende jaren op de schop met het oog op hoogwaterbescherming. Dat gebeurt door de Brabantse Maasdij van Ravenstein tot Lith te versterken en de Maas aan Brabantse én Gelderse zijde meer ruimte te geven. De ingreep biedt de kans om 600 hectare nieuwe natuur te ontwikkelen. Ter voorbereiding van dit project genaamd ‘Meanderende Maas’ is ook archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Zowel de werkwijze als de uitkomsten van dat onderzoek zijn interessant, omdat in beide gevallen de bocht is afgesneden.
Hoge druk
In het voorjaar van 2021 ging de telefoon bij RAAP-projectleider Reinier Ellenkamp: “Aan de lijn Bert Flach, technisch manager namens Meanderende Maas, een project waaraan tien organisaties samenwerken met waterschap Aa en Maas als trekker. De vraag van Bert was of wij onze ervaringen in het flankerende gebied Demen-Dieden ook voor het project Meanderende Maas konden toepassen. De opgave luidde: 600 hectare, te onderzoeken vóór het komende najaar. Dat klonk als een uitdaging.”
Het bleek al snel onmogelijk om binnen de beschikbare tijd een traditioneel archeologisch vooronderzoek uit te voeren. Die route werd dus afgesneden. In plaats daarvan is een doelgerichtere aanpak gekozen. Dat begon met het op één lijn krijgen van alle betrokken partijen: de opdrachtgever, de civiel aannemer en de bevoegde overheden. Ter ondersteuning voerde RAAP enkele testpilots uit om het landschap efficiënt in kaart te brengen en archeologische vindplaatsen daarin te voorspellen. Ellenkamp: “We hebben een werkwijze uitgedacht die het mogelijk maakte om binnen de beperkte tijdsspanne zoveel mogelijk inzicht in de archeologische potentie van het gebied te krijgen. Niet onbelangrijk is dat de aanpak door alle betrokken werd gedragen.”
Boorders klaar? Boren maar!
Met een goedgekeurd plan was er geen tijd meer te verliezen. Verschillende teams boorden het gebied handmatig uit en beschreven de bodemopbouw nauwgezet. Zij zetten de boringen in lange rijen, haaks op de oriëntatie van de bochten van de Maas. Historische kaarten en maaiveldhoogtekaarten liggen voor de hand om die oriëntatie te bepalen, maar dat bleek hier veelal niet afdoende. Ondergronds ging een compleet landschap met een afwijkende oriëntatie schuil. Om dat te ondervangen is de opbouw van de diepere ondergrond in kaart gebracht met geofysische technieken. Gesteund door voortschrijdend inzicht en in afstemming met alle betrokkenen is de werkwijze voortdurend bijgesteld voor een optimaal resultaat.
Ellenkamp: “De gehanteerde werkwijze betaalde zich uit in een verregaand inzicht in de dynamiek van de Maas tot circa 2000 jaar geleden, en een onderbouwde voorspelling van hoe de mens daarmee is omgegaan. Dat kostte wel wat zweetdruppels, want de diepste boring reikte tot 7 meter beneden maaiveld. Alle boringen bij elkaar opgeteld is er ruim 2 kilometer diep geboord.”
Bocht na bocht
Doordat de rivier zich in de loop van de tijd steeds verplaatste, kent het projectgebied een complexe afwisseling van landvormen. Het meest markant zijn de verschillen tussen kronkelwaardruggen en -geulen. Deze zijn het resultaat van meanderbochten die zich steeds verder uitbouwden. Aan de buitenbocht verdween land, terwijl aan de binnenbocht sediment werd afgezet. Dit gebeurde schoksgewijs, waardoor een patroon van ruggen en geulen is ontstaan. Aan de hand van dit reliëf is te herleiden hoe een kronkelwaard is uitgebouwd en dus in welke richting de meanderende Maas zich heeft verplaatst.
Mens en Maas
Ondanks al die dynamiek heeft de Maas altijd een grote aantrekkingskracht op mensen gehad. De rivier was een belangrijke transportroute en zorgde voor een regelmatige aanvoer van vruchtbaar sediment. Dat maakte de gronden uitermate geschikt voor de landbouw. In bijna alle delen van het plangebied zijn dan ook aanwijzingen aangetroffen voor deze vorm van landgebruik. En waar werd gewerkt, werd ook gewoond. Indicaties daarvoor zijn eveneens gevonden op verschillende plekken in de huidige uiterwaarden, begraven onder jonge klei.
Ingedamd
“Die archeologie is natuurlijk interessant, maar voor de projectrealisatie kan het ook een risico vormen,” weet Ellenkamp. “Daarom hebben we een inschatting gemaakt van de archeologische potentie van de verschillende landvormen en die in kaart gebracht.” Deze kaart is een belangrijke basis voor de verdere projectontwikkeling. Waar mogelijk worden de werkzaamheden op de archeologie afgestemd. Waar dat niet mogelijk is, is nauwgezet bepaald welke vorm van onderzoek eventueel verder nodig is. Daarmee is het archeologisch vraagstuk in korte tijd aanzienlijk ingedamd.
Boven: De Waarden ten zuidwesten van Megen, met aan het maaiveld een karakteristiek kronkelwaardreliëf. Vergelijkbare patronen tekenen zich ook af in de diepere ondergrond. Als een meanderbocht scherp genoeg wordt, kan de rivier deze afsnijden, waardoor de afgesneden geul in onbruik raakt en geleidelijk dichtslibt. Doordat de Maas bij elke overstroming een laagje slib afzet, raken de afgesneden kronkelwaarden geleidelijk door dikke pakketten jong sediment afgedekt. Ze zijn dan niet meer aan het maaiveld zichtbaar. Die begraven landvormen zijn met het booronderzoek in kaart gebracht. Zo is het verloop van de Maas in de afgelopen 2000 jaar gereconstrueerd.
RAAP projectleider Reinier Ellenkamp
Projectwebsite:
Projectleider RAAP: Reinier Ellenkamp
T 0495-513555 | E r.ellenkamp@raap.nl