Zoeken naar de
cultuurhistorische essentie van een gebouw
Zoeken naar de
cultuurhistorische essentie van een gebouw
Annemarie Kuijt, projectleider architectuurhistorisch onderzoek:
Annemarie Kuijt, projectleider architectuurhistorisch onderzoek:
“Architectuurhistorisch onderzoek richt zich meestal op één bouwwerk of een stedenbouwkundig complex zoals een woonwijk. Het geeft inzicht in de architectuurhistorische kwaliteiten van een gebied of gebouw. Als overheid kun je zo’n onderzoek gebruiken om het (steden)bouwkundige erfgoed in kaart te brengen. Of om beschermingsregimes in te stellen, zoals het aanwijzen van karakteristieke panden of gemeentelijke monumenten. Voor eigenaren, ontwikkelaars of architectenbureaus komt dit onderzoek meestal om de hoek kijken bij een grote verbouwing, restauratie of herbestemming. In beide gevallen kan RAAP hulp bieden. Bijvoorbeeld met het opstellen van waardenstellingen, of redengevende omschrijvingen en advies over de omgang met monumentale waarden. Bij verbouwingen geldt doorgaans: hoe eerder in het proces het onderzoek plaatsvindt, hoe beter. Je hebt dan nog voldoende tijd om de architectuurhistorische waarden die aan het licht komen, mee te nemen in de plannen. Zo wint het eindresultaat aan kwaliteit. Bovendien verloopt het vergunningstraject daarmee vaak soepeler.
Ik begin een architectuurhistorisch onderzoek meestal met een locatiebezoek en archiefonderzoek. Dan kijk ik naar de historische context van het gebouw, de stedenbouwkundige betekenis, de architect en stijl van het gebouw, de opbouw van de gevels en plattegronden, en natuurlijk in hoeverre deze aspecten nog gaaf en herkenbaar zijn. Zo’n architectuurhistorisch onderzoek is ook te combineren met andere cultuurhistorische disciplines. Bouwhistorisch onderzoek bijvoorbeeld. Dan krijg je een nog rijker beeld op van de historische gelaagdheid van een gebied of gebouw.”
In een van de tuinstadwijken van Amsterdam-Noord staat een schoolgebouw dat dateert uit 1930 en in de jaren negentig aan de achterkant is uitgebreid. Het bood oorspronkelijk onderdak aan twee scholen en is ontworpen door de Dienst der Publieke Werken van Amsterdam. Het gebouw huisvest nu de Oranje Nassauschool en is toe aan modernisering en verduurzaming. Eigenaar AMOS Onderwijs liet daarom architectuurhistorisch onderzoek doen naar het schoolgebouw. Tijdens het project is diverse keren overleg gevoerd met de architect van de renovatie, Toplab Architects.
Het gebouw heeft geen monumentale status, maar ligt wel in een beschermd stadsgezicht. Het onderzoek richtte zich dan ook grotendeels op de stedenbouwkundige betekenis en op het waarderen van de gevels. In het archief zijn stedenbouwkundige plannen, luchtfoto’s, schetsen van de architect, plattegronden en foto’s van vlak na de bouw bestudeerd. Daaruit bleek dat aan de keuze voor de situering van de school vooral pragmatische overwegingen ten grondslag lagen. In het Amsterdam-Noord van de jaren ’20 en ‘30, toen een nieuwbouwwijk, bleek het aantal kinderen onverwacht hoog. Voor de bouw van een extra school moesten in allerijl wijzigingen gemaakt worden in een bestaand stedenbouwkundig plan. De ligging van het schoolgebouw vertelt daarmee iets over de geschiedenis van de buurt.
De uitgebreid doordachte plattegrond was door de architecten van Publieke Werken afleesbaar gemaakt aan de gevels. Daarom is ook gekeken in welke mate de oorspronkelijke logica en samenhang tussen binnen- en buiten nog beleefbaar zijn. Deze waren tamelijk goed intact, hoewel het gebouw al lange tijd als één school in plaats van twee wordt gebruikt. De twee ingangen bleken na de samenvoeging nuttig om de jonge en oudere kinderen gescheiden van elkaar naar binnen te laten gaan. Onder meer de twee trappenhuizen, de gangen langs de voorzijde, en de centrale, verdiepte gymzaal bepaalden het aanzicht van het gebouw voor een belangrijk deel. Behoud en versterking van de gevel èn plattegrond gingen daarom idealiter samen op.
Een andere belangrijke uitkomst van het onderzoek was dat de uitstraling van de expressionistische bakstenen gevels, met hun zorgvuldige hardstenen detaillering, aan kwaliteit hadden ingeboet. Oorzaak was de bedekking met een wit-grijze keimlaag (een mineraalverf met kalkachtige uitstraling). Na onderzoek bleek de laag te verwijderen. Zo wordt de renovatie aangegrepen om ook de architectuurhistorische kwaliteit van de voorgevel en de bijdrage van het gebouw aan het stadsbeeld te versterken.
Twan van Rooij, projectleider bouwhistorisch onderzoek
Twan van Rooij, projectleider bouwhistorisch onderzoek:
“Een bouwhistorisch onderzoek geeft inzicht in de bouw-, verbouwings en gebruiksgeschiedenis van een gebouw. Het gebouw zelf is het uitgangspunt en vaak de belangrijkste bron van informatie. Je analyseert de constructies, bouwmaterialen, interieurafwerkingen en de vorm en samenhang van de gebouwonderdelen. Zo krijg je zicht in de historische gelaagdheid van een pand. Voor de eigenaar van een pand of de architect geeft dat handvaten om te integreren in het bouwplan. Het kan ook als inspiratie dienen bij de herbestemming, transformatie of verduurzaming van gebouwen.
Bij RAAP onderscheiden we vier soorten bouwhistorisch onderzoek. De inventarisatie, de verkenning, de opname en de ontleding. Bij een bouwhistorische inventarisatie onderzoeken we een pand op hoofdlijnen en documenteren we de karakteristieke onderdelen ervan. Dat is bijvoorbeeld nuttig voor beleidsmakers, of als je een monumentenlijst wilt opstellen of voor waarden- en verwachtingenkaarten. Met een opname breng je de bouw- en gebruiksgeschiedenis van een object in kaart en bepaal je ook de monumentwaarde. Ditzelfde onderzoek op hoofdlijnen noemen we een verkenning of quickscan. De opname kan als uitgangspunt en toetsingskader dienen voor een restauratie, verbouwing of herbestemming. Het helpt ook bij het beheersen van de kosten. Het meest complete onderzoek is een bouwhistorische ontleding, vaak met een duidelijke wetenschappelijke vraag vooraf. Het is een gedegen analyse van het gebouw en zijn bouwgeschiedenis, die vooral tijdens de bouwwerkzaamheden of restauratie wordt uitgevoerd. Alle typen onderzoek voeren we uit n volgens de Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek van de Rijksdienst.”
De particuliere eigenaar van een boerderij in het Friese Rottevalle wil de woning verbouwen en uitbreiden. Daarnaast is het de bedoeling de opstallen te slopen en een vrijstaand bijgebouw te realiseren. De woning is een zogenoemde woudboerderij of krimpboerderij. Dit type keuterboerderij komt alleen voor in de Friese Wouden. Het pand is aangewezen als rijksmonument, en voor de bouwvergunning was bouwhistorisch onderzoek vereist.
Het onderzoek bestond uit een bouwhistorische verkenning. Daarvoor zijn historische gegevens en kaarten geraadpleegd en is het pand zelf onderzocht. Er is een bouwhistorische beschrijving van de context, gevels, constructie en het interieur gemaakt. Daarnaast is er een bouwfasering opgesteld. De woudboerderij heeft een eenbeukig voorhuis en een driebeukig bedrijfsgedeelte. De ingang zit niet op de kop maar op de overgang van achterhuis naar voorhuis. Deze sprong in de zijgevel van de boerderij wordt een krimp genoemd. Het woon- en bedrijfsgedeelte liggen achter elkaar onder één kap. De huidige structuur van de woudboerderij gaat terug tot de vroege 19e-eeuwse vorm, zoals te zien is op de vroegste minuutkaart uit 1832. Oudere historische kaarten, zoals de kaart van Schotanus uit 1718, wijzen op een mogelijke oorsprong van voor 1800. Daarvoor zijn tijdens het onderzoek echter geen aanwijzingen gevonden. Later zijn er enkele verbouwingen geweest. Deze hadden geen grotere verandering van structuur en gevels tot gevolg. Wel van grote invloed op de woning was een brand in 1980. Daarbij is veel van het oorspronkelijke materiaal uit de eerste bouwfase verloren gegaan.
Op basis van de fasering, de bouwhistorische beschrijving en de koppeling van deze gegevens met de richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek is de interne waarde bepaald. De gevels en de structuur van het pand hebben een hoge monumentwaarde en dienen behouden te blijven. Voor de draag- en dakconstructie is behoud wenselijk en voor het grootste deel van interieur en de keuken is behoud niet noodzakelijk. Met deze informatie kan de eigenaar de plannen aanpassen zodat het verlies van waardevolle onderdelen beperkt blijft. De bevindingen kunnen ook ter inspiratie dienen voor de verbouwing en suggesties bieden voor waar juist wel mogelijkheden liggen tot wijziging.
Projectleiders RAAPAnnemarie Kuijt: T 071-5768118 | E a.kuijt@raap.nl
Twan van Rooij: T 0575-743323 | E t.van.rooij@raap.nl